Niemand ontkomt

Het bericht van het overlijden van Hans Magnus Enzensberger (1929 – 2022) katapulteerde mij terug in de tijd, naar de periode dat ik Nederlandse taal- & letterkunde studeerde, de tweede helft van de jaren zeventig. Aan het streven naar gelijkheid van kennis, inkomen en macht, was een bruusk einde gekomen toen het kabinet onder leiding van Joop den Uyl in maart 1977 viel over de grondpolitiek. In hetzelfde jaar werden Willem Engel en Hugo de Jonge geboren. Jan Raas won Milaan – San Remo en zijn eerste Amstel Gold Race. De verkiezingen voor de tweede kamer leverden op vijfentwintig mei zetelwinst op voor de Partij van de Arbeid (‘Kies de minister president’), maar van een tweede kabinet Den Uyl is het niet meer gekomen.

Ik had de verplichte onderdelen afgerond en koos er met een groep gelijkgestemden voor ons te verdiepen in het verschijnsel bewustzijnsindustrie. Het was de titel van een opstel dat Enzensberger in 1962 schreef en dat in 1974 in het Nederlands was vertaald. Al in de eerste alinea maakt de schrijver korte metten met het idee dat wij baas zouden zijn in het eigen brein. Idealisme op pantoffels, noemde hij het. In de tweede alinea komt Marx (1818 – 1883) op de proppen: Het bewustzijn is bij voorbaat al een maatschappelijk product en blijft dat, zolang er mensen zijn. Wij beaamden het van harte, maar vonden diep van binnen dat het niet voor ons gold; dat ons bewustzijn beter wist en dat we ze dat zouden laten weten. Pas toen ik een kwart eeuw later Prometeus van Carry van Bruggen (1881 – 1932) voor de tweede of derde keer las, ervoer ik iets van de helderheid die gepaard gaat aan de erkenning dat vrije wil een fictie is.

Of Enzensberger zo ver ging, weet ik niet. De bewustzijnsindustrie is een lastig ding. Bewustzijn, oordeel, bekwaamheid tot beslissen veronderstelt zij niet slechts als abstract recht bij ieder individu; zij produceert ze, schijnbaar paradoxaal zelf. Uitbuiten kan men alleen krachten die aanwezig zijn; om deze ten dienste van de bazen te kunnen temmen moeten ze eerst opgewekt worden. Niemand ontkomt. We veranderden langzaam in nuttige idioten van het kapitalisme. Gelukkig verscheen op acht april 1977 het debuutalbum van The Clash.

Hoewel bewustzijnsindustrie dus al honderd jaar bestond, was het in zijn volle omvang nog nooit in kaart gebracht. Studies beperkten zich tot film, radio, televisie, de macht van propaganda of reclame; de journalistiek bleef buiten schot, net als mode en design en misschien wel de invloedrijkste tak: onderwijs.

In dezelfde essaybundel als waarin Bewustzijnsindustrie verscheen, probeerde Enzensberger ook een theorie te ontwikkelen van het toerisme. Dezelfde gedachtegang tussen de regels; het georganiseerde massatoerisme transformeert een systeemkritisch vrijheidsverlangen tot industrieel geproduceerde risicoloze, hapklare brokken vakantiepret waarmee we er weer een jaartje tegen kunnen.

Ook dit idee kwam ons onweerstaanbaar voor en we produceerden een bloemlezing van vrijheidsclichés uit het werk van Louis Couperus, Nescio, Slauerhoff (maar Beets, Van Lennep, Bosboom – Toussaint hadden ook gekund) die grondstof vormden voor het narratief –  discours zeiden we toen – van het massatoerisme.

In de dagen dat Ilja Leonard Pfeijffer (1968) Grand Hotel Europa nog niet had geschreven en niemand wifi had.

Dit bericht is geplaatst in zaliger nagedachtenis met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *