Wat anders

Vergis ik me, of heeft zelfdoding door verdrinking in boeken niet de voorkeur van vrouwelijke personages? Valerie uit ‘Perfecte Stilte’ van Thomas Verbogt sprong van het dak, Eline Vere  uit het boek van Louis Couperus gebruikte vergif. Nescio’s Uitvreter Japi stapte van de brug. De heer Terwindus uit Rascha Pepers Verfhuid springt in het water. Badal uit de gelijknamige roman van Anil Ramdas loopt de zee in net als De Vondeling van Ameland van Freek de Jonge, Max uit ‘De onzichtbare jongen’van Bernlef, de ik-persoon uit het lied ‘Canzone 4711’ van Lennaert Nijgh en Meiland, de kweker uit het verhaal ‘Lie Tze spreekt een schedel toe’ van Tonnus Oosterhoff. En dan hebben we het alleen nog maar over de keren met fatale afloop.

De eerste regels van Theodoor en de rechtvaardigheid van Anna Blaman (1905 – 1960) luiden Dit verhaal begint op het moment dat een zekere Theodoor, stomdronken, gierend van het huilen, in het water stapte en verdronken zou zijn als daar niet een Engel had ingegrepen. Een grote stad in aanbouw met een havenwijk, het verhaal dateert van begin jaren vijftig. Het is moeilijk om niet aan Rotterdam te denken. De Engel moest de mensen beschermen zonder het beginsel van hun persoonlijke vrijheid te schenden. De vraag die voorligt is of hier sprake is van een oprechte zelfmoordpoging? Want dan trekken wij onze handen van hem af!

Een paar jaar eerder, november, laat op de avond, beschrijft Hans Andreus (1926 – 1977) een soortgelijk geval: De man, die over de brugleuning hing, was slechts zichtbaar als een donkere schaduw, maar zijn stem galmde over de verlaten gracht in een verbitterde monoloog. Of deze persoon ook dronken was, vertelt het verhaal niet, hij komt in elk geval nog goed uit zijn woorden; Neem mij nou. Ik heet Karel.  Maar waarom moet ik mijn leven lang Karel heten? Ik wil ook wel eens wat anders.

Het gaat niet om Theodoor. Een keurige heer, daar niet van, zij het berooid en natuurlijk een minderwaardigheidscomplex, zoals ze dat op aarde noemen, zo groot als het paleis van God. Het gaat om de beoordeling die Meester Engel moet maken van het geval, die veel weg heeft van de overwegingen die de auteur van het verhaal bij het schrijven door het hoofd spoken. Als Theodoor beschonken over straat loopt, komt hij een vrouw tegen die hij begint te zoenen. Ze duwde hem niet terug, ze bleef roerloos en zwijgend staan, maar plotseling trok ze toen met een rukje het hoofd scheef en beet ze toe, een venijnige knauw. Was De matroos zonder lippen uit het gelijknamige verhaal van Cees Nooteboom (1933) niet iets dergelijks overkomen?

Er klonk een plons, nog wat geplas, daarna was het stil. De onthutste voorbijganger is geen zwemmer en weet niets anders dan met bevende stem te roepen: Karel?

Theodoor loopt met een behuild gezicht en een vuist voor de bloedende mond, blindelings, luid jammerend het water in.

De voorbijganger hoorde Ja achter zich. Daar stond hij, het water stromend uit zijn kleren. ‘Ik knap er altijd weer van op’, zei hij. ‘’t is weer es wat anders.’

De Engel schalde met een stem als een bazuin Dat is een zelfmoord van niks ! Haal hem het water uit!

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *