Mijn vader zag het levenslicht in 1930, mijn moeder in 1934. Beider opleiding strandde in de Duitse bezetting, al heeft mijn vader de lagere school wel afgemaakt en zelfs nog een blauwe maandag Duitse les gehad. Mijn moeder volgde na de oorlog een cursus gezinsverzorging en werkte een paar jaar in de gezinszorg tot haar huwelijk in 1955. Mijn vader hielp mee op de boerderij, werd melkventer, molenaarsknecht en vrachtrijder. Toen hij pas getrouwd was werkte hij in de nachtdienst bij Bos & Kalis (grondverzet in Amsterdam West), daarna is hij als ongeschoold arbeider in de bouw gaan werken. Ik heb mijn vader nooit een boek zien lezen. Wel kranten en ons voorlezen deed hij ook. Mijn moeder las de Beatrijs, het katholieke weekblad voor de vrouw, dat werd uitgegeven door De Spaarnestad. Diezelfde uitgeverij was ook verantwoordelijk voor de ‘romannetjes’ die de bezorger van de Beatrijs voor een klein prijsje aanbood en die mijn moeder las.
Rasit Elibol bespreekt in De Groene Amsterdammer van 20 april Het vonnis van de samenleving van Didier Eribon (1953), die een vooraanstaand denker wordt genoemd en is geboren in een eenvoudig arbeidersgezin. Het boek gaat over maatschappelijke ongelijkheid en over Eribons ervaringen als klassenmigrant, iemand die zijn ouderlijk milieu ontgroeit en erin slaagt deel te worden van een van de elites. Het vonnis van de samenleving past in een rijtje Franse boeken die gaan over de gevolgen van een proletarische afkomst voor iemands biografie. Daar hoort de naam bij van Annie Ernaux (1940), die afgelopen jaar de Nobelprijs voor literatuur kreeg, van Éduard Louis (1992), auteur van Veranderen: methode. Maar Sartre en De Beauvoir hadden zich ook al over dit thema gebogen, net als Pierre Bourdieu, wiens vader postbode was in een dorp in de Pyreneeën.
Standsverschillen zijn, voor ons deel van de wereld, ongeveer uitgevonden in Frankrijk. Het roept de vraag op hoe dezelfde problematiek in de Nederlandse letteren resoneert. De tandeloze tijd van A. F. Th. van der Heijden (1951) gaat erover. Willem van Toorn (1935), dichter, romancier en vertaler van Kafka en Zweig, komt uit een middenstandsmilieu en heeft het tot schoolmeester geschopt. De opleiding tot onderwijsgevende was tijdenlang een krachtige motor achter opwaartse sociale mobiliteit. De vader van Jacob Israël de Haan en Carry van Bruggen kon zijn gezin nauwelijks onderhouden als voorzanger in de synagoge. Wat Bourdieu (1930 – 2002) in 1979 in La distinction beschreef, was Carry van Bruggen (1881 – 1932) een halve eeuw eerder al opgevallen in Prometheus en Hedendaags fetischisme. Ja, sociale ongelijkheid is al langer dan een eeuw thema in de Nederlandse literatuur, maar met een andere intensiteit dan in Frankrijk.
Toen ik in de jaren zeventig ging studeren, werd ik als zoon van de arbeidersklasse gekoesterd door de vele linkse bewegingen. Een warm bad, ik wist werkelijk niet wat me overkwam, en ik was de enige niet. Het waren de gevestigde machten die in het nauw werden gebracht door stakingen, bezettingen en boycotacties voor evenredige vertegenwoordiging en gelijke rechten en de minister president van Nederland heette Joop den Uyl.
Mijn vader kon als ongeschoold arbeider en alleenverdiener een woning kopen en zijn kinderen laten studeren. Zo ver schopte ik het nog niet.