Op een zonovergoten dag in maart liep Lieke Marsman (1990) me tegemoet. Amsterdam Oost, Wijttenbachstraat. Meer precies de laatste donderdag van de maand, kort na tienen ’s ochtends. Zonnebril, blote benen. Nu niet gaan staren, de blik naar de grond gericht: geen Pippa. Aan haar arm de vrouw die Simone moest zijn. Ze liepen richting Muiderpoortstation. Was het voor een trip de stad uit? Maar waarom mocht de beige dwergpoedel dan niet mee? Of ging de wandeling naar de Dappermarkt. Kijken wat er op de bloemenstal is, tomaten, komkommer, zouden er al asperges zijn, verkopen ze ergens raapstelen? Dan kan de buurvrouw beter even op Pippa passen. De blauwe reigers rond de viskar zien er gevaarlijk uit met hun lange snavels en die flonkerende ogen. Ze zijn wel met tien, daar kan geen dwergpoedel tegenop.
Geen hond aan de lijn, en geen boodschappentas. Zeker niet een van de blauwe die eind 2022 door de vrouwen van MijnBuuf uit Den Haag is gemaakt uit het banier, drie meter breed, vijftig meter lang, dat in 2021 een jaar lang aan de Interpolis-toren in Tilburg wapperde met daarop de regel Oneindigheid van tijd houdt me overeind nu uit het gedicht Oneindigheid van tijd en ruimte uit Marsmans bundel In mijn mand uit hetzelfde jaar. De boodschappentassen vonden hun weg als attentie voor donoren van de crowdfundingactie voor het Aya zorgnetwerk dat zich bekommert om jongvolwassenen met kanker. Lieke Marsman kent het goed.
Ik was inmiddels het Oosterpark ingelopen, passeerde de bankjes met dak- en thuislozen, ontweek hardlopers, werkverkeer onderweg naar het Slavernijmonument – de beeldengroep van Erwin de Vries (1929 – 2018) wordt opnieuw in het groen gezet – en dacht aan het laatste gedicht dat Lieke Marsman schreef in haar hoedanigheid als Dichter des Vaderlands op oudejaarsdag 2022. Het heet net als de bundel van Vasalis Vergezichten en gezichten en doet verslag van een wandeling op zevenmijlslaarzen van Amsterdam naar Winsum. In de verte, op de dijk, fietste onze premier. De dom van Utrecht, de piramide van Austerlitz, Gelderland, We zwegen allebei, poedel en ik, / terwijl we keken naar het platgereden lijf / van de jonge wolf die voor ons lag / Op zijn rug de ruwe plekken van een paintball-inslag / Uit zijn mond een straaltje bloed Was dat de wandeling die vanaf de Wijttenbachstraat opnieuw werd ondernomen? Zo vaak heb ik gevoeld dat dit leven te snel voor mij gaat / al kan ik nog genieten van een lange wandeling
Toen Lieke Marsman was gestopt met het Dichterschap des Vaderlands, schreef hoogleraar Nederlands en Academische communicatie Marc van Oostendorp (1967) dat het voor iedere kandidaat heel moeilijk zou zijn in haar voetsporen te treden. Ja, ik mis haar ook, elke keer als de kamer het kabinet Schoof weer in crisissfeer ter verantwoording roept. Zoals eergisteren. Van de minister president en de regeringspartijen hoefde minister Faber van Asiel en Migratie zich niet te verontschuldigen voor haar schoffering van taalmaatjes van vluchtelingen en mocht zij er haar eigen opvattingen over het decoratiebeleid van de majesteit op na houden. Gelukkig schreef @liekemarsman.bsky.social: Heeft Faber al één hele zin van begin tot eind, en daarom wil ik graag er op wijzen, het is zo dat Nederland heel aantrekkelijk is, dat is mijn portefeuille, wat ik zei, ik kan het best nog een keer zeggen, misschien niet goed uitgedrukt, de asielzoekers dus? Gewoon ééntje?