Verbeelding van vervulling

‘Mythen en stoplichten’, het debuut van Alara Adilow, verscheen afgelopen april, terwijl ik even niet oplette. Toen Chrétien Breukers eind september in de Podcast ‘De nieuwe contrabas’ over de bundel sprak, deed ik dat wel. Het gaat over Mark Rutte en Breukers leest: ‘Na een paar glaasjes champagne / en onnodige en oppervlakkige identiteitsuitwisselingen / mag ik hem neuken en daar ben ik dankbaar voor / want hij is de gladrijkheilige minister-president / al dertien jaar, iets om trots op te zijn / en hij heeft mooiwitbillen die zacht zijn en onschuld uitstralen.’ De titel van het gedicht is: ‘Schenk mij een taal waarin ik genderloze verhoudingen kan aangaan met de wereld’.

Toen Lucebert zo oud was als Alara Adilow nu, zei hij tegen H.U. Jessurun d’Oliveira: Overigens zal het er met het Nederlandse proza slecht blijven voorstaan, zolang ons toch zo door en door democratisch volk zijn taal niet democratiseert, zolang het nog verschil maakt tussen fatsoenlijke en onfatsoenlijke taal, tussen het zgn. ordinaire en het mooie woord. De zgn. algemeen beschaafde taal is de pest voor een levende literatuur. Jan Wolkers zou twaalf jaar later debuteren, op ‘Mythen en stoplichten’ moesten we nog ruim zeventig jaar wachten. Lucebert kreeg die tijd niet.

Adilow is Amsterdams, queer, trans, Somalisch, van kleur, moslim, vierendertig jaar, van de straat – Drie clowns roken een jointje in de lift / van een flat in de achterbuurt – en niet van de straat; ze kent de klassieken; van Ramses Shaffy tot Maria, de moeder Gods, Brahms, Bruckner, Mahler, Etta James en Tupacs. Ze heeft de moed om na J.C. Bloem de maand november te bezingen – Herfst bloedt plechtig een halsketting, een enkelbandje, een paar oorbellen / nacht raapt ze op en schenkt ze de maan – en ook zij krijgt het bijna te kwaad bij de aanblik van jonge sla: Zijn pik zwelt als een rel / die van mij is een krop sla in het Koplandgedicht.

Naar Lucebert verwijst ze in het gedicht ‘Raadgeving’: Ik zeg: bijt in mijn tepels, ik zeg: pijp me. / Ze geloven me niet want mijn lichaam / heeft me vermomd, maar ik ben een vrouw. / Ik doe een rok aan, de rok van het universum, ik zwier rond / in de verbeelding van vervulling: een eindeloze reis / door een steeds sluitende sneeuwende nacht.

‘ik tracht op poëtische wijze’, misschien wel Luceberts meest poëticale gedicht, waarin hij afrekent met schoonheid als kenmerk van kunst: zij troost de larven de reptielen de ratten / maar de mens verschrikt zij / en treft hem met het besef / een broodkruimel te zijn op de rok van het universum.

Cyrille Offermans (1945) noemt de afwezige moeder en het Jordaanoproer, waar Lucebert als negenjarige getuige van was, beslissende factoren voor de ontluiking van het creatieve genie van de dichter-schilder. De rok van het universum kleedt een heelal-moeder die geen boodschap heeft aan haar minuscule kinderen.

De moeder van Alara Adilow wil niets meer met haar kind te maken hebben sinds het in transitie ging. Je hield van mij als zoon en ik wilde een echte zoon zijn. / Ik begon hormonen te nemen, verborg mijn borstgroei. / De wachttijd bij VUmc is bijna drie jaar. / Vriendinnen van mij hebben zelfmoord gepleegd gedurende die wachttijd.

Stoplichten in deze bundel regelen het verkeer van mensen niet, mythen niet dat van de goden

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *