Oorlog in de stad, dan denk je aan het bombardement van Rotterdam, of aan de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Aan het beleg van Leningrad dat negenhonderd dagen duurde en waarover niemand meer spreekt, aan Dresden, het decor van Mulisch’ roman ‘Het stenen bruidsbed’. Mij schiet ‘Sniper alley’ te binnen, Serajevo 1996. Of Aleppo, de stad in Syrië, waar al meer dan achtduizend jaar mensen wonen en dat in 2016 door de troepen van Assad en Poetin zwaar werd gebombardeerd. Ik zie de dronebeelden van wat er over is van Marioepol aan de Zwarte zee; rokende restanten van verlaten woonblokken in een stad waar het geen lente wordt. In de krant staat een foto van de verwoeste stad Khan Younis in de Gaza-strook, waar de Israëlische overheid een kamp wil bouwen voor de verwachte vluchtelingen uit Rafah.
Het Linnaeuskoor zingt al twintig jaar met enige regelmaat een programma over dodenherdenking, waarvoor we de afgelopen twee jaar dankbaar gebruik maken van de Amsterdamse Zuiderkerk. Onze dirigent tekent voor de muziek, de teksten rapen we uit de schatkamer van de Nederlandse poëzie. In de eerste jaren was dat vooral verzetspoëzie; Een volk dat voor tirannen zwicht, van Van Randwijk, Executie Weteringplantsoen van Jan H. de Groot, maar ook Vrede van Leo Vroman en Nazomer van Lucebert (1924 – 1994), om de regels ik heb in het gras mijn wapens gelegd / en mijn wapens gaan geuren als gras,want het verlangen naar vrede wint het van onze volharding in het herdenken.
In 2016 en 2017 verschenen de oorlogsdagboeken van Hanny Michaelis (1922 – 2007). Hoe het leven veranderde na de meidagen van 1940, de Februaristaking, haar vlucht uit Amsterdam en haar onderduikjaren, de onzekerheid over het lot van haar ouders van wie ze niet meer had vernomen sinds dat kattenbelletje uit Westerbork. We maakten een keuze uit de gedichten die Michaelis toen schreef; dat ik zomaar kon verdwijnen / zo ongemerkt, en door geen mens herdacht, en zongen ze voor een publiek dat na de covidbeperkingen in groten getale was opgekomen.
Dit voorjaar stuurde onze dirigent me opnieuw de schatkamer in om geschikte teksten te zoeken voor de aanstaande Dodenherdenking. Uit de oogst selecteerde hij Pogrom van Ed Hoornik (1910 – 1970), een titelloos gedicht van Jacques Presser (1899 – 1970) over zijn vrouw die naar het Oosten is gedeporteerd, In de straten uit de eerste bundel van Gerrit Kouwenaar (1923 – 2014), Het Joodse poortje in Gouda van Georgine Sanders (1921 – 2015), die beter bekend is als Tineke Vroman en Het Carillon van Ida Gerhardt (1905 – 1997). Toen de laatste noten op papier waren gezet doopte de componist de cyclus met de naam Oorlog in de stad.
Toch walmt uit genoemde gedichten niet de geur van verrotting en vernietiging omhoog, noch klinken er echo’s van afweergeschut. Op ’t Rembrandtplein gaan de lantarens branden. / Over de daken sproeit een lichtfontein. staat in Pogrom, mannen zitten dampend in cafetaria’s, lezen we bij Kouwenaar, Ida Gerhardt beschrijft de sensatie van opeens het carillon te horen en Georgine Sanders noemt de tuin van haar ouderhuis in Gouda, die zomaar overgaat in de weilanden daarachter. Hier geen wapengekletter of heldenmoed, maar een bedrieglijke normaliteit die wij van na de oorlog alleen kunnen vergelijken met de eerste maanden van de pandemie. De beklemming van de bezette stad in verzen gestold. Het is aan ons om die weer wakker te zingen.
Het Linnaeuskoor zingt onder leiding van Jan-Paul van Spaendonck: Hun gele sterren doofden, een voor een. Zaterdag vier mei 18:00 uur, Zuiderkerk, Amsterdam. Vaughan Schlepp begeleidt ons op de piano, Lucas van Helsdingen speelt saxofoon en basklarinet. Toegang gratis.