Tuigmuil

De Partij voor de Dieren trapt de campagne voor de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen af met een knallende ruzie. Bestuur en fractieleider liggen op ramkoers rondom thema’s als integriteit, professionaliteit en democratie. Verdachtmakingen over en weer zijn niet van de lucht in verwoede pogingen verziekte relaties nog te laten escaleren voor het congres van 24 september. Hoe een en ander het einde van de bio-industrie bespoedigt of levensruimte voor de weidevogels vergroot, heeft niemand kunnen duidelijk maken.

In 1949 zag Lucebert in het casino van Monte Carlo de schim van Willem Kloos (1859 – 1938). In een fictief gesprek met hem liet hij zijn gedachten gaan over zijn plaats in de Nederlandse poëzie. Waarom was je god zo diep in je gedachten, vraagt hij aan de gewezen voorman van de Tachtigers, en waarom liep hij  niet gewoon op straat / met gewoon een paar ogen hardharen vachten / en gewoon twee handen die de armen dragen (…) Nee, de ruimte van het volledige leven was aan Kloos niet besteed, een slechte dichter noemt Lucebert hem, een klotsende klok met schuimende klepel, hij besluit het orakel van monte carlo met: die aan de rechterhand des heeren / die had het door: // de Vrede graast de Kudde voor

Die laatste regel is van Bernard ter Haar (1806 – 1880) en komt uit het gedicht Palestina, een idyllische beschrijving van het decor van de Bijbelverhalen uit het Nieuwe Testament, dat de aspirant dominee-dichter op zeventienjarige leeftijd schreef. Kloos moest er niets van hebben, de aanstaande Keizer der vijftigers omarmt het beeld, maar zet het op zijn kop.

De regel van Ter Haar is een van de motto’s van de afdeling de dieren der democratie die samen met triangel in de jungle in 1951 bij Uitgeverij Stols  verscheen. Het orakel van monte carlo is het zevende gedicht uit de reeks van tien. Het eerste gedicht opent met de regels: onder het boze bed van de boeren knielen de dieren / tot bloedens toe en tot op te korte schofthoogte / het schaap in zijn klaar schuimend haar / de egel in zijn distel de ezel in zijn tuigmuil / een kind met meeldraden op de borst / de borst achter garagegas / en het paard slaat / radeloos / dit alles gade /

Anja de Feijter (1954) promoveerde op het vroege werk van Lucebert en noemt het een gedicht vol boosheid over de perversie van de macht van de mens over het dier waartegen, tegen beter weten in, stelling wordt genomen: de dichter die gelezen heeft / de vrede graast zonder genade / geen applaus bekrachtigt de regels van het echte vers / de echte regels tegen de regels geschreven (…) Volgens Lucebert is de vrede een genadeloze kracht waarvan weinig goeds te verwachten is. Het gedicht besluit met de regels: alleen de dichter de regen het water het graan / zien angstig de grazende vrede aan

Nee, niet alleen zij, ook de zee die zucht onder overbevissing en wereldwijde opwarming, en zij die weerom de A12 in Den Haag blokkeren, en de bijna honderdtwintig miljoen productiedieren die Nederland rijk is.

En ik, die niet weet op wie hij dan zal stemmen op 22 november.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *