Stikselletters

In ‘Opperlans! Taal- & letterkunde’, de editie uit 2002, noemt Battus er 152; te beginnen met ‘aankomstvertrek’ en eindigend met ‘zwartwitfoto’. Zijn zeven favorieten zijn: ‘basalt’, ‘herder’, ‘horen’, ‘lafhartig’, ‘meermin’, ‘staren’ en ‘volledig’. De officiële naam is ‘oxymoron’, dat het Algemeen letterkundig lexicon definieert als ‘Term uit de stilistiek ter aanduiding van een bijzondere vorm van antithese, en wel een antithese per afzonderlijk woord.’ Bas is tegengesteld aan alt, zoals her en der dat zijn, de uitroep ‘ho’ drukt het tegenovergestelde uit van de opdracht ‘ren’. Ik herinner me een lange autorit die omvloog nadat we deden wie de meeste oxymorons wist. Mijn favoriet is ‘koperdief’, Battus noemt die niet. Voor 2002 was de koperprijs niet hoog genoeg om wie zich aan dat element vergreep met een nieuw woord te eren.

Sisyphus dwaalt al even met de lege rolstoel door de gelijkvloerse bunker als er staat: De dagen hier voelen als vreemde symptomen van iets en ze probeert uit te vinden wat, omringd door een slagveld van scherven, vuilniszakken volgepropt met spullen. Vervang de dagen door de bladzijden en ze door deze lezer, en daar is de beschrijving van de gemoedstoestand van wie dit boek in handen heeft. Gelukkig had ik de verwijzing naar de titel van het tweede boek van Leonieke Baerwaldt (1985) opgemerkt.

Ik was er al eerder in begonnen, in een ruk gevorderd tot bladzijde zeventig, wat niet zo’n kunst is, omdat de eerste pakweg vijfenzeventig pagina’s – reconstructies – zelden voor meer dan de helft bedrukt zijn. Ander leeswerk drong voor. Dagen als vreemde symptomen zakte weg in de stapel nog te lezen boeken. Tot ik gisteren antwoord wilde op de vraag wat dit boek mij kon melden over de Aristotelische deugd fortitudo, moed of sterkte.

Het woord komt in het boek van Baerwaldt niet voor. In plaats daarvan trof ik vijfentwintig keer het woord hoop aan. De eerste keer op pagina elf: Ergens las ze: alle ellende van mensen komt voort uit hoop., de laatste keer op pagina 226: Ergens las ik dat hoop een ding met veren is. Sisiphus heeft dan juist haar armen gespreid en een aanloop genomen om Dee, die op dat moment al een stipje in de wolken wordt, achterna te vliegen.

De zestiende keer dat het woord hoop opduikt, is thuis bij Dee, de hospita van het complex waar Sisyphus haar strafperiode slijt. Aan de muur hangt een borduurwerk. LAAT VAREN ALLE HOOP, GIJ DIE HIER BINNENTREEDT, staat er in zorgvuldige stikselletters. Dan weet je het wel.

Ik heb niet geteld hoe vaak het woord tijd in Dagen als vreemde symptomen voorkomt, maar hij speelt een rol van belang. Sisyphus is in de war. De tijd drijft in schotsen uiteen. Toekomst en verleden zijn labyrintisch. Baerwaldt vindt er een passend oxymoron bij: In deze toendra is alles antraciet en stilstand, het decor van een goedkope film.

Vijf pagina’s later ontmoet Sisyphus de hospita, die zegt: Heb ik iets getoond wat je vergeten was? Dat gebeurt, als je bij mij in de buurt bent. Ik geef herinneringen terug, dat wat eraan voorafging, de ongecensureerde versie.

De hel in het boek van Leonieke Baerwaldt is een naargeestige kuststreek. Dee vraagt: Waarom noem je jezelf eigenlijk Sisyphus? Sisyphus antwoordt: Het past bij mijn straf.

Dagen als vreemde symptomen is alleen in letterlijke zin een hoopvol boek. Het vraagt moed van de lezer.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *