Stemmen

Haar mooiste werken schreef Carry van Bruggen (1881 – 1932) nadat ze in 1919 ‘Prometheus’, de grote studie naar het individu in opstand in de literatuur en maatschappij, had voltooid. ‘Het huisje bij de sloot’ staat bekend als de herinneringen van de auteur aan haar Zaanse jeugd, maar de vijfentwintig verhalen zijn ook het resultaat van het verworven inzicht dat een mens zichzelf alleen kan begrijpen in de Eenheid, met andere woorden in het moment waarin de individualiteit is opgeheven. In ‘Hedendaags Fetischisme’ uit 1925 heeft ze de conclusies van Prometheus betrokken op de taal en de taalkunde. ‘Eva’ doet op fictionele wijze verslag van het levenslange streven naar zelfkennis en begrip van het bestaan. Kort na het verschijnen van de roman in 1927, verklaarde Van Bruggen dat zij zich in dit boek ‘totaal en definitief had uitgesproken’, al was dat misschien ook wel omdat ze aan het eind van haar Latijn was. Slapeloosheid en een zenuwinzinking leidden tot opname in een rusthuis en een kliniek. Uiteindelijk werden een overdosis slaapmiddelen en een longontsteking haar fataal.

Ik had mijn salamandereditie van Eva uitgeleend aan de dirigent van ons koor, die nog nooit iets van Carry van Bruggen had gelezen. Deze week mailde hij me dat hij nog niet verder was gekomen dan de eerste bladzijde, en of ik het boek misschien snel terug wilde hebben voor je jaarlijkse herlezing. Ik mailde hem terug dat ik die traditie ook wel in ere kon houden met mijn editie uit 1928 en besloot er gelijk maar werk van te maken.

Hoe maakte Carry van Bruggen van haar levenslange zoektocht een tekst van maar acht hoofdstukken en tweehonderdvijftig pagina’s? Hoe gaf ze structuur aan de totstandkoming van dat begrijpen, terwijl er, als het gaat om de Eenheid, van ontwikkeling helemaal geen sprake is? Ze zette de bestaande romanconventies opzij en schreef de eerste stream of consciousness-roman uit ons taalgebied. Geen logica, geen oorzaak en gevolg, maar beelden, symbolen, puntjes, een prop en een stokje.

Het derde hoofdstuk heet stemmen. Het is een najaarsavond als een zomernacht, twee dagen na de Grote Verzoendag en Eva, begin twintig,  zit op een kist tegen de achterwand van de bakkerswinkel waar iedereen bolusjes komt kopen. Zij tuurt vanuit de verlichte winkel de duistere avond in. Kijk, daar buiten, juist voor de deur, ligt een groote losse papierprop, blinkende wit, tegen den trottoirrand gewaaid. Hij ritselt, hij spartelt…. als onder een hand gevangen…. spant zich in om verderop te komen…. den winkel voorbij…. je ziet dat duidelijk gebeuren…. je zoudt hem wel willen verlossen, verder helpen…. Het lijkt of hij leeft…. je zoudt haast zeggen: hij heeft een werkenden wil, als je hem zóó hardnekkig ziet streven. En waarom zou je eigenlijk niet mogen zeggen, dat hij leeft?

Zoals deze prop de wind weerstreeft en mee moet waaien, moet Eva het verschil maken in haar leven, terwijl haar verlangen naar eenheid het liefst alle verschil zou opheffen.

Drie hoofdstukken en pakweg tien jaar later, is het symbool van de papierprop vervangen door de pendule, of moet ik zeggen de baton? Ga naar buiten, in een nacht als deze. Dan zal je den slingerslag voelen. Dan zal je met alles één zijn, in den slingerslag gevangen. En neemt je de slinger mee naar links, dan veracht je het leven (…) En neemt je de slinger naar rechts, dan haat je den dood en klemt je aan het leven, zooals beesten zich aan het leven klemmen, blind.

Dat beeld moet een koorleider toch aanspreken.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld, zaliger nagedachtenis met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *