In het jaar dat vlucht MH 17 boven Oost Oekraïne werd neergehaald, slaagde Lisa erin het oorlogsgebied van de Donbas te bereiken. Ze maakte gebruik van een moment van onoplettendheid van de Oekraïense grenswachten, rende het niemandsland in, passeerde de gammele brug over de Donets, holde tussen de landmijnen dwars door een korenveld en zeeg tenslotte uitgeput ineen op een monumentale trap.
Lisa is de verteller van Aleksandra de debuutroman van Lisa Weeda (1989). Haar oma, Aleksandra Nicolajevna Temnikova, is tijdens de grote Vaderlandse Oorlog door de Duitse bezetters van de Donbasregio naar Griesheim gedeporteerd, om voor I.G. Farben te werken. Na de oorlog is ze in Nederland terechtgekomen. Negentig jaar is ze als ze verneemt dat haar jongere broer Kolja is verdwenen. Zij vreest voor zijn leven en vraagt haar kleindochter om de doek waarop zij de levenslijnen van het geslacht Temnikov tot zes generaties terug heeft geborduurd, bij haar broer te bezorgen, tot rust van zijn ziel.
De monumentale trap hoort bij een zes verdiepingen hoog, cilindervormig gebouw dat als sokkel dient voor een immens beeld van Lenin. De poort staat op een kier, graan stroomt over de treden, in de deur staat Lisa’s overgrootvader Nicolaj, die haar binnenlaat. Wat is dit voor absurde plek? Een tussenstation voor de doden?, vraagt Lisa. Haar overgrootvader antwoordt: Het is in principe niets. Dit paleis bestaat niet. Of eigenlijk, het had moeten bestaan, maar het is gebleven bij een papieren droom van de leiders van je oma’s geboorteland. Ondertussen is het maar al te duidelijk dat het bouwwerk is bevolkt met overledenen die nog niet klaar zijn voor de oversteek. Zoals Nicolaj, die er sinds zijn overlijden in 1953 wacht op te terugkeer van zijn dochter Aleksandra. Zoals, vermoedelijk, oom Kolja, zolang hem de doek niet is bezorgd.
Het paleis is een uitkomst voor de verteller van Aleksandra; een labyrint van gangen, deuren, kamers en vertrekken en met muren die van boven tot onder zijn versierd met fresco’s en mozaïeken uit de Sovjettijd. Glas-in-loodramen bieden uitzicht op de weidsheid van Oekraïne zoals het was. Op elk moment is het gebouw aanleiding voor verhalen over de familie Temnikov, een oud kozakkengeslacht dat het tijdens de revolutionaire jaren onder Lenin en Stalin te verduren had. Aleksandra borduurde met een rode draad de tijden van voorspoed en met zwart garen de tijden van tegenspoed.
Voor de lezer – voor deze lezer dan toch – pakt het paleis minder voordelig uit. Zo’n fictieve ruimte waarin onaangekondigd alles kan en alles mag, maakt kritische verwachtingen en betrokkenheid van mijn kant overbodig, ja onmogelijk. Achtenzeventig procent van het boek speelt zich af in Het Paleis van de verloren Don Kozak. Maar ook in de andere hoofdstukken kunnen de kozakken zomaar veranderen in een pratend hert met een gouden pijl in de flank. We zijn gewond, maar we leven nog.
Ik las door omdat ik uitzag naar de datum van 17 juli. Ik hoopte dat de slachtoffers van de aanslag, of wat daar van over was, zich zouden oprichten tussen de zonnebloemen. Dat ze, al dan niet met hulp van de inwoners van Hrabove, het stof van het ontplofte toestel van zich af zouden schudden en onherkenbaar, onder het bloed en zwartgeblakerd op de monumentale trap van het paleis zouden aankomen. Dat ze dan in het paleis hun gezicht en hun oude zelf zouden terugvinden, zodat nabestaanden hen zouden herkennen en hun zielen rust zouden vinden. Was dat niet waarom dit gebouw in dit boek was opgericht?
Maar in het boek wordt over de slachtoffers van de MH 17 niet gesproken.
Met geen woord.