Na verloop van tijd wandel ik weer tussen de huizen, kijk op de kerkklok en constateer dat er ruim een uur verstreken is sinds ik het dorp achter mij liet. Minister Cort van der Lindenstraat, Julianastraat, linksaf richting Kerkplein, dan hoor ik roepen. ‘Meneer, meneer, wil u de bal pakken?’ Het is waar de St Jozefschool stond, de basisschool waar ik leerde lezen en –‘eerst duidelijk, dan snel’ – schrijven. Het oude schoolgebouw heeft plaatsgemaakt voor woningen, daarachter is een nieuwe, kleinere school neergezet, maar het deel waarin de gymnastiekzaal is, staat er nog, net als een deel van de speelplaats, de fietsenstalling en het betegelde voetbalveldje. Daar, achter het hek, staat een groepje jongens te wijzen naar een bal tussen de struiken. Ik loop er naar toe en hoor een van hen zeggen: ‘… en hem aan ons geven’.
In de vroege jaren tachtig organiseerde de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam (SLAA) in samenwerking met het weekblad Vrij Nederland een serie lezingen in De Balie onder de titel De Brandende kwestie. Ik was erbij toen Cyrille Offermans (1945) zijn brandende kwestie mocht afsteken, die ging over de vele betekenissen van het woord romantiek. Hij citeerde Armand (1946 – 2015), destijds de beroemdste poète maudit van de lage landen: vrijheid is een volgetankte Mercedes, vrolijkheid, is een mooie zwoele chick, en verwijlde enige tijd bij dat veelbetekenende bijvoeglijk naamwoord volgetankte.
Offermans betoogde dat dat adjectief voor de meerderheid van de Mercedesrijders overbodig was; natuurlijk bevatte de tank van het voertuig voldoende brandstof om de weg op te gaan. Het tekende Armand als arme sloeber dat hij zich daar zorgen over maakte, uit dat woord volgetankte sprak verlangen dat nooit zou worden ingelost, waarmee ook de vrijheid voor de zanger van Ben ik te min voorgoed onbereikbaar was.
Iets dergelijks is aan de hand met de timide toevoeging die ik hoorde van achter het hek. En hem aan ons geven … Die krijgt alleen betekenis binnen een voorstelbaar, nee vanzelfsprekend, universum waarin ik de bal zou oppakken, hem onder mijn arm zou slaan, en ermee naar huis zou wandelen. Of dat ik een Zwitsers zakmes tevoorschijn zou halen om met de priem de bal lek te prikken en daarna mijn weg te vervolgen. Of nog erger.
Mooie woorden, voor wie zijn ze belangrijk? Heb je het breed genoeg, dan begrijp je, ze zo goed.
Ik kijk de knaapjes aan die zich verdringen achter het hek. Acht, negen, misschien tien jaar schat ik ze. De witte lijnen op de tegels hebben tijd tientallen generaties tot een balletje trappen verleid en al die tijd was er het roepen naar elkaar, het hek dat rammelde bij een doelpunt en het juichen dat daarbij hoorde tot het speelkwartier voorbij was.
Alsof er nooit iets kon veranderen.
Niet aan hun kant van het hek. Aan deze kant zijn, toen je even niet oplette, de oude mannen gekomen die het op je ballen hebben gemunt.