Als ik ongeveer vier vijfde heb gelezen van ‘Mordechai’, Marcel Mörings (1957) nieuwe roman, gaat de bel. Mordechai doet open en krijgt gelijk een microfoon in zijn gezicht geduwd. ‘Gaat het vandaag gebeuren, meneer Gompes?’, is de vraag van de verslaggever van dienst. Achter hem verdringen zich verschillende cameraploegen terwijl verderop nog een reportagewagen aan komt rijden. Gompertz is te verbouwereerd om te antwoorden, zodat de reporter zijn vraag herhaalt: ‘Wat denkt u, krijgt u ‘m? De Nobelprijs. U bent een van de belangrijkste kandidaten dit jaar.’
Een week geleden interviewde Fokke Obbema Konstantin Mierau (1981) die literatuurwetenschapper is aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de kop van de tekst staat dat Mierau fictie gebruikt om criminelen te leren zichzelf en anderen beter te begrijpen, ja, dat hij er zijn levenswerk van heeft gemaakt. Het beroep op de verbeelding stelt je in staat je emotioneel meer open te stellen.
Dat diezelfde fictie, of het nu games, films of boeken zijn, ook regelmatig verantwoordelijk wordt gehouden voor zedenbederf en gewelddadig gedrag van haar consumenten, komt niet aan de orde in het vraaggesprek. Volgens Mierau weerspiegelt fictie de burgerlijke moraal dat wie eenmaal fout is, altijd fout is, en dat criminaliteit iemands eigen schuld is. Ik denk niet dat daarmee het hele verhaal verteld is; Robin Hood kan op brede sympathie rekenen en Victor Hugo (1802 – 1885) heeft met Les Miserables overtuigend uitgelegd hoe armoede van invloed is op iemands levenspad.
Mordechai gelooft er niets van. De Nobelprijs is voor schrijvers met mooie ideeën over de mens in het huidige tijdsgewricht, antwoordt hij in de microfoon en doet de deur dicht. Liever sluit hij aan in het rijtje kanshebbers dat de prijs nooit gekregen heeft: Joyce, Roth, Frisch, Boon en Claus. Hij moppert in gedachten nog even door: De Nobelprijs was zwanger van sociaaldemocratische en humanistische heilsverwachtingen en het idee dat literatuur een uitdrukking was van het tijdsgevoel. Kunst was altijd de hoer geweest van politieke en religieuze idealen en daar was in deze zogenaamd verlichte tijden niets aan veranderd.
Ook Mierau kan niets met literatuur waarmee Nobelprijzen worden gewonnen. Gevangenen moeten het interessant vinden, het is belangrijk dat personages een ontwikkeling doormaken. De naam van Özcan Akyol (1984), valt en de titel van zijn debuutroman Eus. Ook zo’n boek waarin gevangenen zich kunnen erkennen.
Het volgende moment vliegt er een steen door het raam van de werkkamer. Als Mordechai zijn hoofd naar buiten steekt ziet hij een groepje van vijftien demonstranten met een spandoek geen prijs voor fascisten. Hij gaat met stoffer en blik op de jongelui af en vraagt hun de ravage op te ruimen, terwijl hij een klusjesman belt om de schade te herstellen. Toen dat klaar was, en iedereen iets te drinken had vroeg hij hoezo fascist? Hij legt het nog maar eens uit: Literatuur beantwoordt geen actuele maatschappelijke vraag, het is geen instrument dat een politiek of cultureel doel dient. Als je de Nobel krijgt weet je dat je als schrijver officieel tot dienstknecht van de bourgeoisie bent verklaard.
Op de vraag wat hij hoopt te bereiken, antwoordt Mierau een breder maatschappelijk bewustzijn over het belang van verhalen vertellen. Hij wordt op zijn wenken bediend; storytelling behoort tot de standaarduitrusting van de moderne manager.
Ik wist niet dat u links was, zegt een van de betogers. Mordechai antwoordt: Ik ben niet links. Ik ben een klootzak.