Mislukte meesterwerken

Op een namiddag, ongeveer drie maanden geleden, hadden Jan-Paul van Spaendonck, dirigent en artistiek leider van het Linnaeuskoor, en ik bij mij thuis afgesproken om ons aankomende optreden door te spreken. Er was een titel: ‘Van Heine en verre’, we zongen inmiddels tien, vijftien liederen onder de paraplu van de Duitse romantiek op muziek van Mozart, Mendelssohn, Schumann, maar vooral van Van Spaendonck zelf. We wilden de Heine-liederen onderverdelen in drie hoofdstukjes die de drieëenheid van de dichter vertegenwoordigden: de romanticus, de ironicus en – mag ik het zeggen – de socialist. We fantaseerden erover de hoofdstukjes met elkaar te verbinden door een nieuwe toonzetting van het Heine-lied par excellence; Die Loreley, maar we verwachten dat er tussen de liedjes ook gesproken toelichting nodig was.

Waar haalden we de moed vandaan? Martin van Amerongen (1941 – 2002) had ons in zijn boek Het Matrassengraf Heine’s sterfbed 1848 – 1856 uit 1985 nog zo gewaarschuwd: Het totale aantal op Heine-teksten gebaseerde liederen wordt geschat op zesduizend. (…) De meeste herscheppingen zijn, voor zover ik ze ken, inferieur; zij laten althans zelden iets over van Heine’s intenties. Voor de muziek die Schubert en Schumann maakten op teksten van Heine en die terecht zijn gekomen in de cycli Schwanengesang en Dichterliebe, maakt de oud-hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer een uitzondering: Het zijn zonder meer meesterwerken, zij het mislukte meesterwerken.

In zekere zin was het Heine (1797 – 1856) zelf die ons aanmoedigde zijn teksten uit het Buch der Lieder op de lessenaar te nemen. Hij kon er zelf ook geen genoeg van krijgen, schrijft hij in zijn Geständnisse: Nadat ik de ontvankelijkheid voor romantische poëzie in Duitsland de dodelijkste slagen had toegebracht, bekroop mij zelf weer een oneindig verlangen naar de blauwe bloemen in de droomwereld van de Romantiek, en ik greep de betoverde luit en zong een lied waarin ik mij aan alle bekoorlijke overdrijvingen, aan alle maneschijndronkenschap, aan alle nachtegalenwaanzin van die ooit zo geliefde melodie overgaf.

We zouden het daar niet bij laten. We zouden ook aandacht besteden aan de geëngageerde Heine, die, tot genoegen van zijn goede vriend  en beroepsrevolutionair Karl Marx (1818 – 1883) regels dichtte als: Het geld is plat, mijn kleine schat, / en eist ook platte vleierijen. Toch noemde hij het volk een lompe soeverijn, en beweerde hij onmiddellijk zijn hand te gaan wassen mocht het volk mij met zijn handdruk vereerd hebben.  Heine was te veel dichter om onbevreesd voor de ongeletterde horden te kunnen leven.

Dat muziek op teksten van Heine tot mislukken is gedoemd, komt volgens Van Amerongen omdat toonkunst ten enenmale ongeschikt is om ironie uit te drukken. Zelfs Robert Schumann (1810 – 1856), wiens vader boekhandelaar was, en die verstand had van literaire stijl en poëzie, bleef  ‘een voor Heine’s ironie ongevoelige biertrinkende Sachse’, aldus Van Amerongen, die de laatste kwalificatie van de componist van Dichterliebe aan Nietzsche ontleende.

En toch noteert de zeventienjarige Robert Schumann, nadat hij op een dag in mei met de door hem bewonderde dichter door München heeft gewandeld in zijn dagboek: Heine – geestrijke conversatie – ironisch mannetje – zeer genoeglijk vertreden – met hem naar de Leuchtenbergische Galerie geweest – biljart – Table d’hôte.

 

 

Het Linnaeuskoor zingt onder leiding van Jan-Paul van Spaendonck Van Heine en verre: 22 november, 20:15 uur. Café Belcampo, Hannie Dankbaarpassage 10, Amsterdam. De pianobegeleiding is van Vaughan Schlepp.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *