Om half zes beginnen de vogels lawaai te maken. De merel is de eerste. Zijn heldere tonen zetten de nacht op een kier. Dan hoor ik een koolmees en die andere zangers die ik niet kan onderscheiden; roodborst, fitis, tjiftjaf, winterkoning. Daar is het koeren van een duif, de roffel van een specht en tenslotte het getjilp van de mussen onder het raam in de laurierstruik of hoog in de goot van het dak van de buren. Daarna is er alleen nog het verlangen naar het geluid van voorbijvliegende zwaluwen. Nog even geduld.
Meer dan eens heeft Koos van Zomeren (1946) erop gewezen dat het zingen van de vogels geen esthetisch doel dient en ook niet uitsluitend heeft te maken met nuttige instincten voor de soort en het individu. Met name wanneer het om het verdedigen van een territorium gaat, staat het dier steeds op de drempel van een utilitaire wereld en een geritualiseerde.
Iedereen begrijpt dat zingen voor vogels de voorkeur verdient boven elkaar steeds maar aan stukken scheuren, met het risico dat je een keer zelf aan stukken wordt gescheurd.
Op de vlonder over de vijver staat de hooimand waarin ik de groene draadalg die het wateroppervlak bedekte heb gedeponeerd. Er stroomt water uit en hier en daar is het woelen van een watersalamander te zien die per ongeluk in het netje uit de vijver is meegekomen. Als hij snel is kan hij via de mazen van de mand tussen de kieren van de vlonder zo weer terug in zijn element zijn. Soms is een merel sneller. Vanaf een lage tak van de gleditsia triacanthos ziet hij wat ik zag, strijkt neer naast de mand en de kronkelende salamander. Voor het vervolg sluit ik mijn ogen.
Van Zomeren vervolgt: Bij merels is vastgesteld dat ze, binnen de grenzen van herkenbare merelzang, in het bos anders zingen dan in de stad. In verschillende geluidsdecors zijn het verschillende frequenties die een merel de beste verstaanbaarheid, de meeste presentatie opleveren.
Hoe nu? Deze Zwanenburgse merels waren tot medio maart gewend aan het gieren en dreunen van overkomende vliegtuigen, elke vijf minuten drie en daarna, als het nacht geworden was toch zeker een per kwartier. Zijn ze in staat om binnen een maand hun frequenties en melodieën aan te passen aan de stilte van de pandemie? En hoe gaan ze nu om met de volkszanger die twee keer per week voor het bejaardentehuis verschijnt om op festivalvolume Geef mij maar Amsterdam, Oh saberiosia en De glimlach van een kind ten beste te geven?
Ja, ik hoorde wat ze zongen in het precovidium. Die bij mij in de buurt floot Around Midnight van Thelonius Monk (1917 – 1982). Ik schreef erover op 6 juli 2018 en vroeg me af wat vogels hebben met jazz-standards, omdat Jan Hanlo (1912 – 1969) wel zijn best deed de Saint Louis blues van W.C. Handy (1873 – 1958) zo te fluiten dat het leek op de zang van de grote lijster.
Zo is het niet meer. Terwijl ik de border ontdoe van zevenblad, heermoes, en winde – voorzichtig om de slaapmutsjes in de knop (Eschscholzia californica) niet te beschadigen – hoor ik het opeens: de frase die deze merel zingt, komt uit Once in a lifetime van The Talking heads uit 1980. Luister dan:
same as it ever was,
same as it ever was,
same as it ever was.