Klokkijken

‘Meneer, weet u misschien hoe laat het is?’ Ik was om vijf over zes van huis gegaan, op weg naar de wekelijkse koorrepetitie. De deur was juist achter me in het slot gevallen. Even verderop kwam me een groepje jongens in de middelbare schoolleeftijd tegemoet, een van hen stelde de vraag. Ik hoefde niet lang na te denken, ook al had ik geen horloge bij me. ‘Ik denk dat het zeven minuten over zes is’, antwoordde ik. Een ander vroeg direct: ‘Kunt u dat laten zien op een telefoon?’ ‘Nee’, zei ik tegen hem, ‘ik heb geen telefoon.’ Er was enige verwarring in de groep. Of ik er echt geen had. ‘Nu ja’, verduidelijkte ik, ‘thuis is er natuurlijk wel een.’ Een derde informeerde vervolgens of ik dan ook zo’n apparaatje had met een hoofdtelefoon waarmee je liedjes kon afspelen? Een i-pod of misschien een walkman? De laatste vraag werd door de groep iets te vrijpostig gevonden. Ze gingen er schielijk vandoor en ook ik vervolgde mijn weg.

Het geval liet me niet los. Toen ik nog op school werkte, had ik gemerkt dat lang niet alle leerlingen de tijd kunnen aflezen van een wijzerplaat, gewend als ze zijn aan de tijdsaanduiding op een scherm. Zeven over zes, zouden de jongens daar iets aan hebben? Had ik achttien uur zeven moeten zeggen? Ze hadden ook kunnen vragen of ik het voor ze wilde opschrijven; een potloodje en een stukje papier behoort doorgaans tot mijn persoonlijke standaarduitrusting, en anders lukt het ook wel om 18:07 met een vinger op een vieze autoruit te schrijven.

Maar wacht eens. Hoe groot is nu de kans dat in een groep van vier opgroeiende jongens niemand een mobiele telefoon bij zich heeft? Van alle volwassen Nederlanders heeft minder dan een procent er geen. Het is dat ik drie jaar geleden afscheid nam van het onderwijs, anders had ik er ook een moeten aanschaffen. In hetzelfde schooljaar dat de smartphone uit de klas verbannen werd, zouden voortaan officiële appgroepen de schoolcommunicatie gaan onderhouden. Hoogleraar sociale theorie aan de Erasmus Universiteit Willem Schinkel (1976), die een bundel aphonismen publiceerde met als titel Waarom ik geen mobiele telefoon heb schrijft: Middelbare scholieren kunnen niet zonder. Ze krijgen huiswerk, cijfers et cetera via een app. Ik ervaar daarin het uitwissen van de mogelijkheid van het leven zoals dat er uit zag toen ik kind was. Op de universiteit kan ik nog functioneren, maar een middelbare schooldiploma zou ik nooit meer kunnen halen.

Extensies van de geest noemde een direct leidinggevende de smartphone vijftien jaar geleden, een verlengstuk van de identiteit en hij had het over het omarmen van de nieuwe mogelijkheden, het omgekeerde is het geval gebleken: mensen zijn organische uitgroeisels van het gsm-apparaat. Vanuit de infrastructuur bezien is het duidelijk dat mensen interfaces van met elkaar communicerende telefoons en de onderliggende robots zijn, aldus Schinkel.

Een babbeltruc, bedacht ik. Ze wilden niet weten hoe laat het was. De bedoeling was dat die oude vent zijn mobiel tevoorschijn haalde. Als het apparaat de moeite waard was, zouden ze het uit zijn handen grissen en het op een lopen zetten. Makkelijk zat.

Ik schaamde me voor de ingeving, maar kon er toch niet omheen dat het de elegantste verklaring was voor een onderhoud waar ik niets van snapte.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *