Voor ik aan mijn dagelijkse wandeling begin, leeg ik mijn zakken. Los geld doe ik zolang in de ongebruikte staande asbak, een portemonnee heb ik niet nodig en ook mijn leesbril laat ik thuis. Sporten kun je het niet noemen, ik loop me zelden in het zweet, matig bewegen is al te veel gezegd. Een mobiele telefoon behoort niet tot mijn persoonlijke inventaris, en hoewel ik van mezelf niet van huis mag zonder dat ik iets te lezen bij me heb, maak ik voor dit ommetje een uitzondering.
18 april – de ooievaar broedt, de ijsvogel flitst af en aan. Boven het water slaat een buizerd zijn vleugels uit. Een dagpauwoog zoekt wat van zijn gading is tussen de jonge brandnetels.
Vijfentwintig maart zag ik voor het eerst dit jaar een ijsvogel bij de plas op een tak voor de steile oever waarin hij een nest had gemaakt. Vervolgens nam ik er elke week wel een waar, soms dag na dag, een keer zelfs twee. Was er meer dan een nest? Twee toch in elk geval, van een derde was ik niet zeker.
Koos van Zomeren, zag er veertig jaar geleden bijna één. Op een avond hoorden we een schril, pijlsnel vogelgeluid de bochtige waterloop volgen. We lieten alles vallen, grepen onze kijkers en renden naar een verderopgelegen bruggetje. Daar werden we ingehaald door de buren, die hijgend vroegen wat er aan de hand was. Dat was in Luxemburg, aan de Attert. Dat een ijsvogel zijn komst naar het nest aankondigt met een hoge fluittoon, had ik gelezen. Verscheidene malen heb ik mijn oren gespitst om dat geluid te kunnen horen. Misschien is het te hoog voor mijn gehoor, misschien is er te veel omgevingsgeluid van de nabijgelegen snelweg en het vliegverkeer, in alle gevallen heb ik de roep van de ijsvogel nog tegoed.
21 juni – de langste dag. De zon staat hoog aan de hemel. Onder het blad van de berenklauw glanst goudkoper dat vogelborstje, vliegt op, een blauwe streep over het water.
Ik hoef niets te laten vallen voor ik mijn blik richt, en naar een kijker hoef ik ook niet te grijpen.
Ik zag, nee … Het zag mij eerder dan het mij zag, toch zagen we elkaar.
Waant een ijsvogel zich onbespied zolang ik blijf lopen? Hoe vaak is het niet gebeurd dat hij opvloog zodra ik stil stond om beter te kijken?
Op 21 april 1984 zat er een aan de overkant toen ik ’s morgens met Bello aan de Oude Rijn verscheen. Misschien had hij de slaap nog niet uit. Hij zat tenminste doodkalm in een wilg en vloog zelfs een eindje met me mee, aan de overkant. Als ik tóen mijn kijker bij me had gehad…
Poly, de zomerstorm van vijf juli, heeft het Fluisterbos, naast de A5, onbegaanbaar gemaakt. Bomen zijn geveld, takken afgewaaid. Langs de Joris van den Berghweg torent het wortelgestel van een omgevallen boom boven mij uit. Een merel doet zich tegoed aan plotseling blootgewoelde insecten. Bij de plas ligt alle berenklauw plat op de grond voor zover het niet over de oever hangt. Het kost me moeite de nestjes terug te vinden. Waar zijn de ijsvogels? Ik zag er nog geen deze week.
Van Zomeren vervolgt: Als ik toen mijn kijker bij me had gehad was er waarschijnlijk geen ijsvogel geweest.