Hekel

Omdat van het een het ander komt, pakte ik ‘het boek van een Nederlandse critica die het heel specifieke van haar eigen ervaring laat uitgroeien tot een algemene analyse van vrouw zijn en van woedend zijn’, dat Eva mee naar Oxford nam, erbij. Het moet wel haast gaan om de tekst met de titel ‘Woede, of: verlos me van mezelf’, dertien pagina’s lang, die begint op bladzijde 41 van ‘Boos Meisje’. De titel slaat de spijker op zijn kop; woede heeft immers geen richting, woedt wat rond, smeult als een veenbrand, flakkert onverwacht op, heeft alleen een centrum; en dat ben je zelf.

De Nederlandse critica ontsteekt in woede als iemand een leuk ideetje lanceert om samen te schrijven. Alsof iedereen er wat van kan bakken,terwijl ze op hetzelfde moment denkt Wat maakt mij het uit? Ze ergert zich aan de Neerlandicus, recensent, die in jury’s van literaire prijzen expres het boek van de outsider omhoog houdt, ze schrijft Ik wil geen dwarslezer zijn. Ik wil het mooie en het goede, het exceptionele, blijven zien en eren, ook als het iets is wat veel mensen mooi vinden. Ze stoort zich aan de criticus die zijn autoriteit ontleende aan weerbarstige literatuur die hij schreef en zijn kritieken verwoordt met donderend stemgeluid. Op zeker moment, schrijft de critica, snapte ik wat er aan de hand was. Hij hield zoveel van literatuur, dat hij een hekel had aan boeken. Inmiddels zijn beide mannen overleden.

En omdat de decembermaand zeer geschikt is voor het herlezen van Couperus (1863 – 1923), las ik Metamorfoze. Hugo Aylva doet zijn plan voor een nieuwe roman uit de doeken aan Hélène De Vicq, die salon houdt te Parijs. Het zou gaan om een man en een vrouw en om het harmonisch samenklinken in twee motieven; een motief van kunst, en een motief van liefde, beide samensmeltend tot eén rein platonisme. ‘Nirwana’, zou het gaan heten. Het project van de personages van Aylva zou, ijl en heilig, slechts als idee kunnen bestaan en ongeschreven moeten blijven. Mevrouw De Vicq heeft haar bedenkingen: Zoo kon een dichter denken in de verfijning van zijne sensitieve zieke ziel … Maar zoo geen vrouw, omdat zoo sensitief ziek geen vrouw ooit worden zoû…?

Cyrille Offermans (1945) herinnert zich het boze jongetje dat zoveel van literatuur hield dat hij een hekel had aan boeken: Vogelaar was compromisloos onaangepast, literatuur had alleen iets te betekenen als sabotage, ondermijning, verzet; aan het schrijverschap moest alles, het hele persoonlijk leven, ondergeschikt gemaakt worden. Dat moet een herinnering zijn aan de vroege jaren zeventig. Twintig jaar later schrijft Vogelaar dat voor hem niet de vraag waarover een boek gaat de belangrijkste is, maar het antwoord op de vraag waar om het gaat. De kwaliteit van een literair werk blijkt vervolgens uit de mate waarin de schrijver zijn materiaal tot zijn recht laat komen. Dat lijkt mij een zinvoller literair oordeel dan dat in termen van stijl, fraaie zinnen en beelden …

De Nederlandse critica is moe van al die boeken in de winkel over kinderloosheid, een foute vader, ziekte en verkrachting. Ze schrijft: De boekenbijlagen staan bol van de interviews die dat verhaal navertellen. Ik wil het verhaal niet, ik wil het boek niet. En ze schrijft: Geërgerd bekijk ik de eindejaarslijstjes van beste boeken, ik sta er niet bij. Mijn collega: ‘Mar, je hebt dit jaar helemaal geen boek uitgebracht.’

Lijstjes, ik lust er wel pap van.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *