Op www.groene.nl staat de rubriek ’21 vragen aan …’. In kort bestek maakt de lezer kennis met een auteur die in het nieuws is, vaak omdat er onlangs een nieuw boek van hem of haar is verschenen. Deze week beantwoordt Basje Boer (1980) de vraag welke klassieker ze tot haar grote schaamte nog nooit heeft gelezen – Thomas Mann, De Toverberg –, welk boek iedereen op zijn achttiende gelezen zou moeten hebben –Dichtertje van Nescio – en wie van haar tijdgenoten over honderd jaar nog gelezen zullen worden – Arnon Grunberg, ‘Alhoewel ik er geen geld op zou inzetten’ –.
Op de vraag Welke schrijver is naar uw idee het meest overschat? antwoordt ze: Ik vind niet per se dat een bepaalde schrijver wordt overschat, maar in Nederland is wel een bepaald soort literatuur overschat. Dan heb ik het over de lyrische, plotgerichte en dikke romans die vaak geschreven zijn door mannen die een bepaalde autoriteit uitstralen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Tommy Wieringa, Peter Buwalda en Ilja Leonard Pfeijffer. Ik wil niet zeggen dat zij overschat zijn maar ik vraag me af of de waardering van hun werk de waardering van een ander soort literatuur niet in de weg staat.
Een ander soort literatuur, wat zou ze bedoelen? Dus niet de romans van mannen met autoriteit (maar wel die van Arnon Grunberg?). Niet lyrisch, dun en zonder plot.
Lennox en de ik-persoon uit De goede zoon van Rob van Essen (1963) rijden al uren over snelwegen richting het zuiden als Lennox, die de auto bestuurt, zegt: Vertel eens een verhaal. Zijn passagier reageert verrast. Ik ben toch met een schrijver op stap? De meester van de plotloze thriller?, verduidelijkt de chauffeur. Zou Basje Boer dat bedoelen? Lennox met de boksersneus is de hoofdpersoon uit de plotloze thrillers, maar hoe dik de boeken zijn, staat niet in De goede zoon.
De ik-persoon van Kamers antikamers van Niña Weijers (1987) probeert te schrijven over een kalm geluk, twee mensen die gewoon met elkaar doorleven, zonder elkaar schade te berokkenen, zonder uit elkaar te gaan., ze schrijft: Het komt me ineens zo kinderachtig voor, personages verzinnen die een conflict moeten hebben, een onmogelijk verlangen en na wat tegenslagen uiteindelijk berusten of roemloos ten onder gaan.
Lennox heeft zijn passagier opgehaald omdat Bonzo zijn geheugen kwijt is en zij daar iets aan moeten doen. Niet zijn hele geheugen, zegt Lennox, alleen dat deel van zijn leven dat wij voor hem hebben verzonnen. Nou ja, wij – jij vooral; we hebben je nodig.
De hoofdpersoon van Dennie is een star van Maartje Wortel (1982), Ted, heeft weer eens liefdesverdriet. Ditmaal is het om Daan. Toen we daarna bij mij thuis in bed lagen en zij mij nogal dwingend maar zeker niet onplezierig had gevingerd, zei ze dat ze zich die nacht in Utrecht precies kon herinneren. Ik vermoedde dat ze mijn herinnering had gejat, er een coherent verhaal van had gemaakt dat ze me nu met een twinkeling in haar inmiddels gewoon bruine ogen aan het vertellen was, dat deed ze met verve. Later had ze getwijfeld tussen de trein halen of missen. Het werd halen voor Daan en missen voor Ted.
Het moet met geheugen te maken hebben en met vrij zijn, want Désanne van Brederode (1970) schrijft in Wonderlamp: Een vrouw verloor die ene herinnering, die al haar herinneringen bijeenhield. Er het hart van vormde. Maar het verlies went, zoals de kou went., en voegt eraan toe: Verlies, is dat niet de hoogste vorm van vrijheid?
Dat nieuwe boek van Basje Boer ga ik gauw lezen.