Ik knijp mijn ogen toe en zie van een afstand door het groene waas nog de winterse silhouetten van de bomen in het tegenlicht van de zon die elke dag een stukje hoger klimt. De slootkanten op het zuiden zijn bedekt met tapijten van speenkruid en onder de bomen steekt overal daslook als ezelsoren uit de grond. De gele vlekken langs het pad zijn verdwaalde narcissen, vroege paardenbloemen, plukken klein hoefblad, hier en daar koolzaad, de eerste boterbloemen en het dichtst aan de waterkant dotters. Eerst zie ik de kringen op het water, daarna een koppel eenden die tegen de oever hun seizoensarbeid verrichten.
Aan de andere kant van de Noordzee, nabij Whitby dat noordoostelijk van North York Moors National Park aan zee ligt, zijn Maud Bailey en Roland Michell onderweg naar de baai die luistert naar de naam Boggle Hole. De hoge hagen waren vol hondsrozen, de meeste lichtroze, sommige wit, met geelgouden harten bepoederd met geel stuifmeel. Door die rozen slingerden zich massa’s weelderige wilde kamperfoelie, die zijn romige bloemen tussen het roze en goud vlocht. Het is waarschijnlijk wat later in het jaar, zeker als we in aanmerking nemen dat deze tocht wordt ondernomen halverwege de jaren tachtig, bijna veertig jaar geleden. De overdaad verrast de wandelaars. Allebei hadden ze hoogstens een paar wilde bloemen verwacht, wat er in de moderne tijd nog over was van de rijke groei die Shakespeare had gezien of Morris had geschilderd. Maar dit was overvloed, dit was groei, dit waren bergen glanzend geurend leven.
Bailey en Michell weten wat er groeit en bloeit aan de Engelse oostkust uit eigen waarneming en ondervinding, maar vooral uit de Literatuur en Schilderkunst. Meer precies; die van het Victoriaanse tijdperk. Zij verdiept zich in de biografie van Christabel La Motte, de dichteres van De Fee Melusina in twaalf boeken, hij houdt zich bezig met Randolph Henry Ash, die voor zijn verzen putte uit Noordelijke mythen en sagen, maar die ook grote belangstelling had voor de stormachtige ontwikkeling van de natuurwetenschappen sinds de uitvinding van de microscoop en de ontdekkingsreizen van Charles Darwin.
De literatuurvorsers trekken langs de kust in de voetsporen van Ash en La Motte. Dat hij daar is geweest, weten we uit brieven die hij schreef aan zijn vrouw Ellen, hoewel brieven ons doorgaans beter informeren over waar de afzender niet is, dan waar hij wel is. Van Christabel zijn zulke documenten niet bekend, maar ze bezat wel een broche van Whitby-git waaruit een zeemeermin was gesneden. Het sieraad is nu in het bezit van Maud. Dat zij en haar collega in haar groene autootje vanuit London naar de kust zijn gereden, weten we van A.S Byatt (1936 – 2023) die een en ander overtuigend heeft geboekstaafd in haar roman Obsessie uit 1990.
In het voorjaar wandelt men niet alleen. Nijlganzen verbreken de stilte met hun schorre roep, meerkoeten ruziën in de plassen, een fazanthaan scharrelt in het lage gras, een reiger tuurt in het water, er klinkt een beurtzang van merel, tjiftjaf, heggemus, koolmees, vinken en een winterkoning. Hoor ik het kloppen van een specht, die groene veeg over het pad, was dat er een? Dat gehinnik even later, wat vogelaars het lachen van de specht noemen? Het klepperen, hoger, is de ooievaar op het nest die haar partner begroet.
Het ontgaat Maud en Roland, omdat noch Ash, noch La Motte erover schreven.