In de nacht van donderdag op vrijdag werd ik wakker met een zaagje in mijn hoofd. Eén van het formaat broodmes of takkenzaag, met een niet te breed lemmet, waarmee ik de waterlelie (Nymphaea alba) in de vijver in de achtertuin te lijf zou gaan. Hij heeft prachtig gebloeid deze zomer, soms wel vijf, zes grote witte bloemen tegelijk, maar dikwijls waren de bloemen verstopt onder de bladeren. En als ik die wegknipte, verstoorde een modderige wortelstronk het genoegen van de aanblik van de bloei.
In het najaar en de winter waren er mossen gegroeid op het plantlichaam dat boven water was komen drijven. Een merel zocht er af en toe iets van zijn gading, en ik herinner me een moment in het voorjaar (was het 2014 of 2015 …) dat er een vleugellamme tureluur was neergestreken in de vijver die daar onbeholpen en met paniek in zijn ogen rondzwom en om de zoveel tijd zijn toevlucht zocht op de pol waar hij zich veilig waande voor mogelijke predatoren zoals de kat van de buren. Ook het winterkoninkje had het lelie-eiland opgenomen in zijn rondje van de clematis op de schutting, naar de dorre resten van het schildblad (Darmera peltata) die in het ijs waren gevroren, maar juist daar waar de plant het ijs raakte nog een randje water openlieten.
Ik vreesde afgelopen winter dat de vorst de lelie fataal zou worden en in de zomer beviel me de aanblik niet van leliebloemen op lange stelen hoog boven het water. Daarvoor heeft Frederik van Eeden (1860 – 1932) zijn klassieke regels niet geschreven: Ik heb de witte water-lelie lief, / daar die zo blank is en zo stil haar kroon / uitplooit in ’t licht. // Rijzend uit donker-koele vijvergrond, / heeft zij het licht gevonden en ontsloot /toen blij het gouden hart. // Nu rust zij peinzend op het watervlak / en wenst niet meer…
De plant was wel eerder gaan drijven. Dan had ik hem met een sloothaak op de kant getrokken, hem in vier delen gehakt en overtollig wortelmateriaal weggesneden, de lucht van gistend slijk en de slijmerige bladstelen trotserend. Maar bij de laatste poging was de steel van de sloothaak bezweken onder het gewicht van de plant en omdat met het terugwijken van mijn haargrens ook mijn fysieke krachten langzaam afnemen, bleef de lelie waar hij was. De plant groeide ondertussen rustig door, hij moest inmiddels meer dan honderd kilo wegen: die kreeg ik nooit op de kant.
Totdat ik aan een klein formaat boomzaag dacht, waarmee ik voorzichtig (als ik het foliemateriaal op de bodem en langs de kanten van de vijver beschadigde, was ik verder van huis) delen van de plant sneed, die ik, met de nodige inspanning, op de kant bracht.
Ik verzamelde twee afvalbakken vol leliebrokken waaruit ik de drie mooiste stekken koos, die ik met wat vijveraarde en een straatklinker in een plantzak bond en langzaam liet afzinken naar de bodem van de vijver. Toen de omgewoelde vijvergrond was neergedaald, hervond het water rust en helderheid waaruit vijf zes leliebladeren opwaaierden die zich, niet zonder gratie, neervlijden op het watervlak.
Op de ochtend van de eerste studiedag dit schooljaar was het thema van werkdruk naar werkplezier geagendeerd. De cursusleider wees ons op de heilzame werking van yoga om werkgerelateerde stress binnen aanvaardbare grenzen te houden. Of van tuinieren.
Hij moest eens weten.