Mijn vader had een Juncker herenfiets. Op de stang was een kleiner zadel gemonteerd en op de buis vlak daaronder twee voetstepjes. Met een zwaai tilde hij mij van de grond in het zadel. Mijn handen legde ik op het koude chroom van het stuur. Wisselend bewolkt, een zondag in het najaar. Als de wind te koud woei, drukte hij zijn geopende hand licht tegen mijn borst. Door mijn haren voelde ik zijn warme adem; zware shag van het merk Hercules.
Ik weet niet waar we heen gingen. Mijn vader heeft het niet gezegd, ik heb er niet naar gevraagd. Kijken en wachten was, als ik het mij herinner, mijn manier om de wereld te ontdekken. De brug over, langs de kerk en de school. Mijn gewicht op de stang deerde hem niet, hij had van mij geen last. Sinds hij met de bakfiets dagelijks een melkwijk reed, fietste hij met zijn benen breeduit, alsof hij zijn knieën nog steeds aan de bak kon stoten. Ook wiegde zijn bovenlichaam heen en weer om de zware bak met ijzeren kratten gortepap, yoghurt en karnemelk voort te stuwen. Zelfs als hij van de dijk naar beneden fietste, deed hij dat behoedzaam om er zo voor te zorgen dat de losse melk in de bus in het midden niet over de rand klotste. Maar de melkwijk was een herinnering van lang geleden. Molenaarsknecht, vrachtrijder, het ene baantje was het andere opgevolgd.
De Osdorperweg was toen nog een smalle strook asfalt met aan weerszijden de sloot in het open land. Er woonden keuterboeren, middenstanders, tuinders met een erf te midden van percelen zwarte grond, er stonden noodwoningen van vlak na de oorlog, maar ook twee- of drie-onder-een-kapwoningen, de ‘kampers’ woonden er in woonwagens en er waren sloopbedrijven waar al auto-onderdelen te koop waren, toen er nog nauwelijks auto’s reden.
In het begin van zijn trouwen, had mijn vader een tijd in ploegendienst gewerkt bij Bos & Kalis. In Amsterdam West werd zand uit de Sloterplas opgespoten voor een nieuwe woonwijk aan de rand van de stad. Misschien ondernamen wij dit zondagse fietstochtje uit nieuwsgierigheid. Kijken wat er na een jaar of acht geworden was van de vlakte van modder, slijk, drijfzand en af en toe wat plukken gras of nachtschade. Veel had mijn vader er niet van gezien destijds. Zo gauw als het kon had hij afscheid genomen van de nachtploeg en een baan gezocht bij een grote aannemer van woning- en utiliteitsbouw.
Ik meen te weten dat we ergens bij de Sloterplas van de fiets afstapten op een plaats waar nieuwe galerijflats waren verrezen. Mijn vader monsterde met geheven hoofd de gevelpartijen, ik zocht beschutting in de luwte van zijn lijf want de wind huilde guur om de flatgebouwen en sneed me bij vlagen de adem af. Wat mijn vader had gezocht of wat hij had gezien, wist ik niet toen we weer in het zadel zaten.
Van de terugweg herinner ik me niets meer. Misschien zijn we teruggereden langs de Haarlemmerweg, maar het is waarschijnlijker dat we zijn doorgereden naar Sloten om daar Ringvaart over te steken, Akerdijk, Lijnderdijk. Dan hebben we vast nog melk gehaald op de boerderij waar mijn vader zijn jeugd had doorgebracht en waar het hele gezin nog woonde op moeder na die al voor de oorlog gestorven was.
Wij waren met ons vijven thuis en er was een vierde kind op komst. Onze verkenningstocht zal daarmee te maken hebben gehad. De expeditie is zonder gevolgen gebleven.