In 1951 publiceerde Bert Schierbeek (1918 – 1996) ‘Het boek IK’, Remco Campert (1929 – 2022) ‘Vogels vliegen toch’, Hans Andreus (1926 – 1977) ‘Muziek voor kijkdieren’, Lucebert (1924 – 1994) ‘Triangel in de jungle / De dieren der democratie’, terwijl onder redactie van Simon Vinkenoog (1928 – 2009) de bloemlezing ‘Atonaal’ verscheen, met werk van genoemde dichters en gedichten van Claus, Elburg, Hanlo, Lodeizen, Rodenko en Koos Schuur. De heren ‘vijftigers’ hadden de eerste vijf na-oorlogsjaren goed besteed en de ‘nieuwe’ poëzie gul in de markt gezet.
Missie geslaagd, zou je zeggen, maar dat is slechts het halve verhaal. Een dichtersgroep is één ding, je daarin onderscheiden is een ander ding en in ieder geval Hans Andreus en Lucebert moesten zichzelf niet alleen uitvinden als dichter, maar zich ook verhouden tot hun collaboratieverleden. Beide mannen zwoeren de naam in hun paspoort af, en gingen voortaan door het leven onder hun dichterspseudoniem.
Lucebert mag dan gedebuteerd zijn met de bundel Triangel in de jungle / De dieren der democratie, de gedichten die een jaar later verschenen onder de titel Apocrief / De analphabetische naam schreef hij eerder. Anja de Feijter (1954) koos die als object van haar proefschrift uit 1994. Met haar dissertatie overtuigde zij haar promotoren en de lezers van Lucebert van de grote invloed die de Kabalah had op die vroege gedichten.
Wie een nieuw zelfbeeld wil scheppen als dichter en mens, gaat te rade bij grote voorbeelden van kosmogonieën, zoals Sefer Jetsira het boek van de schepping van de Kabalah, temeer daar het scheppingsgeheim daar bestaat uit het combineren van de tweeëntwintig letters van het Hebreeuwse alfabet. Letters zijn de bouwstenen waarmee niet alleen taalbouwsels, maar ook muren, huizen en levende lichamen uit de trillende lucht worden gehouwen. Wat wil een dichter nog meer?
De Feijter zoomt in op het derde gedicht en leest: ik spreek melkglazen bevruchting in de lucht / een ieder zij voorzichtig / een ieder bukt zich / er is geweldig / er is de toen / er is de thans (…) en volgt Lucebert op de voet als hij verleden en heden noemt en de mogelijkheid van voortplanting in het leven roept, inclusief de waarschuwing tot voorzichtigheid; een verkeerd geplaatste letter kan nare gevolgen hebben.
Dan stuit ze op twee woorden die noch in de Van Dale, noch in de Kabalah voorkomen. borsten / bijtels weten daarvan aan het eind van de eerste strofe en is mij is mij / mij / frijs / mij / is mij aan het eind van de tweede en laatste strofe. Eerst denkt de promovenda aan beitels, bouwgereedschap om woorden uit de lucht te hakken, vervolgens leest ze bij tel waarmee een verband tussen letters en cijfers gelegd wordt, een beproefde kabalistische techniek, jaren later schiet haar te binnen dat bij-tel, als bijzit en bijslaap, beter aansluiting vindt bij de seksuele context die de melkglazen bevruchting en de borsten oproepen.
En frijs dan? De Feijter wijst op de nadrukkelijke ij-klank in bijtels en in de laatste regels van het gedicht. Ze is overtuigd van de verbondenheid van beide nieuwe woorden in een erotische context, heeft het over twee letter-‘ikken’ die de m in mij is hebben verdrongen en vergeet dat de bundel Apocrief / De analphabetische naam is opgedragen aan f.d. en hans andreus.f.d. staat voor Frieda, Diotima, de koosnaam waarmee Lucebert zijn geliefde Frieda Koch, wettig echtgenote van Bert Schierbeek, aansprak. Haar naam trilt mee in Luceberts metamorfose