Het eerste jaar na mijn hartoperatie lag ik liever niet op mijn buik. Zelfs op mijn zij gaf te veel druk op de wonden van binnen. Noodgedwongen ontwikkelde ik de gewoonte op mijn rug te slapen. En nu, ruim twee jaar na de ingreep, val ik zo het liefst in slaap. Ik leg mijn beide handen op mijn buik, vang de warmte van mijn ingewanden en luister naar het spoelen en stromen, kloppen, klokken en schuimen daarbinnen dat soms zelfs onderhuids voelbaar is.
Er was eens een boer die per ongeluk in een put met kikkers en dril viel. Hij kreeg water binnen en vermoedde dat daar ook wat dril bij was. In de maanden die volgden was hij extra alert op wat er zich in hem afspeelde, en hoewel dokters hem verzekerden dat het niets was dan inbeelding en opgehoopte lucht, bleef de boer ervan overtuigd: het was geen lucht, het waren geen veesten, maar echte kikkers. Want hoorde men ze dan niet kwaken!
De anekdote staat in het verhaal Het meisje met de korte vlechten dat is opgenomen in het prozadebuut Canaletto en andere verhalen uit 1969 van H. C. ten Berge (1938). Het was het eerste wat ik van Ten Berge las. Het exemplaar in mijn boekenkast met het blauwe omslag en het gezicht op Warschau van Canaletto uit 1770, is door de auteur gesigneerd op 29 juni 1974, maar toen had ik het boek al gelezen. Dat zal dus ergens in de vroege jaren zeventig zijn geweest. Ik was een jaar of zestien, wat trok mij er in aan?
Als ik het verhaal herlees, valt me op hoe onbestemd het is qua onderwerp, qua tijd. De anekdote van de boer met de kwakende buik is onderdeel van de expositie van de hoofdpersoon Staszek, die zich voorstelt als melancholicus. Om zich geheel van het verleden te bevrijden neemt hij tevens 5 grein heulsap met kanariesuiker, eet wat kaasjeskruid en slijm van havergort, en bereidt tenslotte met gepelde gerst en vlierbloesem een verlossend lavement om zijn levenssappen weer op peil te brengen en de hardnekkig druk in de onderbuik – een ziekte van geleerden – voorgoed te verdrijven. Wat wist ik toen ik zestien was van de humorenleer?
Dat we ons niet in de middeleeuwen bevinden, wordt twee bladzijden later duidelijk als er melding wordt gemaakt van een gebochelde dwerg die een tankstation in een verlaten dorp beheert. Nog twee bladzijden verder wandelt Staszek in een lichtblauw spijkerpak door Warschau. Dan zijn we toch weer thuis in de late jaren zestig, hoewel genoemde outfit in de Poolse hoofdstad van voor Solidarność en de val van De Muur geen gemeengoed was.
Ik moet die onbestemdheid hebben geïnterpreteerd als een belofte van vrijheid. Die had met reizen en verre landen te maken en met onzekerheid en gebrek aan lef, maar ook met verlangen naar kennis van de wereld en hoe die bewoog.
En natuurlijk erotiek. In een park ontmoet Staszek mevrouw M. We keken elkaar wat onzeker glimlachend aan. Ze had grijze ogen, haar gezicht was het vriendelijkste dat ik ooit had gezien. Ze droeg ook die dag korte vlechten. Haar wimpers waren lang en aan de einden even omgekruld. Ze was gekleed in een korte jurk met zachtblauwe banen die van boven naar beneden liepen.
Overmorgen, 24 december, wordt H.C. ten Berge vijfentachtig jaar. Afgelopen maand verscheen Ten Berge Handboek, met besprekingen van alle bundels poëzie van de jarige. Daar kom ik de komende feestdagen wel mee door.