Of ik het minder benauwd heb met een nieuwe hartklep, wil de mondhygiëniste weten, of ik vrijer kan ademhalen. Ik lig met opengesperde mond languit achterover in de stoel terwijl het wegslijpen van tandsteen en de inspectie van de tussenruimtes van tanden en kiezen ongestoord verder gaat. Na ruim een jaar is het niet alleen gelukt een afspraak met de mondhygiëniste te maken maar ook na te komen. Een hartklep van kunststof werkt, als ik het goed begrijp, het beste als het bloed van een homogene kwaliteit is en zeker niet te dik. De trombosedienst ziet daarop toe en schrijft me nauwgezet medicatie voor. Als er stolsels in de bloedbaan komen, zou de klep er de brui aan kunnen geven en is het uit met de pret. Mijn tandheelkundige verzorgers zagen het bloedbad in mijn mond al voor zich en deinsden terug voor het risico. De zorgen om mijn hart waren groter dan die om mijn gebit. Of ik de medicatie niet tijdelijk kon stoppen om de kans op bloedingen te verminderen?
Daar kon geen sprake van zijn, dicteerde de trombosearts. Zorgvuldig gecontroleerd een paar dagen de dosis verlagen kon wel. De uitnodigingen voor bloedafname direct na het bezoek aan de tandarts en drie dagen later weer, vond ik de volgende dag al in de bus. Deze week zou zich moeiteloos vullen met heen-en-weer ritten naar de prikpost van de trombosedienst in de Jan Tooropstraat.
De wachtkamer was leeg, maar aan de andere kant van een rode lijn op het linoleum op de vloer was het een komen en gaan van vrouwen in witte jassen. Ik sloeg mijn boek open, verslaggever Joeri Boom (1971) was met koorts uit Kasjmir teruggekomen, hij was er geconfronteerd met onverholen vijandelijkheid tussen moslim- en hindoegroepen, maar ook met talrijke tijgermuggen. Hij vreesde te zijn besmet met knokkelkoorts. De dokter stelt de diagnose vrijwel meteen. (…) Ze wenkt een assistent. ‘Meteen bloed afnemen.’ Juist op dat moment hoor ik mijn naam en volg ik een jonge vrouw in een witte jas naar een van de behandelkamers.
Boom was sinds 2012 Zuid-Aziëcorrespondent voor NRC-Handelsblad en de NOS met als standplaats New Delhi. In die jaren loopt zijn huwelijk op de klippen, wordt zijn beste vriend en soulmate, de fotograaf Jeroen Oerlemans in Syrië doodgeschoten. Hij schreef er een boek over dat Ik wil weg heet. Als Boom zes jaar later is teruggekeerd in Nederland besluit hij het beroep van verslaggever eraan te geven om docent te worden op de basisschool. Jeroen Oerlemans is afgelopen zondag twee oktober, de zesde verjaardag van zijn dood, in Amsterdam herdacht. Brug 422 over de Boerenwetering bij het Beatrixpark heet voortaan de Jeroen Oerlemansbrug.
Nog in Delhi raadpleegt Boom voor vijfendertig dollar per consult een psychotherapeut die hem voorhoudt dat wat wij voor de werkelijkheid houden, gestolde energie is van de geest, dat er geen verleden is en geen toekomst, dat er niets is dan je hartslag en je ademhaling. Een conclusie die ook mijn tandheelkundige verzorgers dicht waren genaderd. Zeg mij na: ‘Ik heb niets nodig, want al het goede in mijn leven gebeurt vanzelf.’
Als de mondhygiëniste de stoel weer overeind zet, ik mijn mond kan spoelen en zij op het computerscherm een datum zoekt voor een volgende afspraak, is er geen druppel bloed gevloeid.