De hoofdpersoon en verteller van het verhaal ‘Verwachtingen’, het vierde in de bundel ‘Passagiers/achterblijvers’ van Thomas Heerma van Voss (1990), bezoekt zijn ouderlijk huis, omdat hij een afspraak met zijn moeder heeft, maar als hij daar is aangekomen, vindt hij niemand thuis. ‘Nog een keer roep ik je, harder nu. Maar overal in huis blijft het stil. Op de keukentafel ligt geen briefje.’ Kamer voor kamer doorzoekt hij en ondertussen komt de lezer allerlei over zijn jeugd en het huwelijk van zijn ouders te weten. Ligt het aan mij dat de woning in de Heinzestraat, Amsterdam Oud Zuid, langzaam verandert in een plaats delict?
Hans Achterhuis (1942) wijdt in zijn boek Met alle geweld een korte paragraaf aan huiselijk geweld. Daar is reden genoeg voor; van alle geweldslachtoffers komt slechts een vijfde om in een oorlogssituatie, een meerderheid van de slachtoffers van moord en doodslag overkomt dat in de familiekring. De cijfers van Achterhuis dateren van rond de laatste eeuwwisseling, de term huiselijk geweld is in de tweede helft van de vorige eeuw gemunt in feministische kringen, vier op de vijf slachtoffers zijn vrouwen. Achterhuis bespreekt huiselijk geweld in het hoofdstuk Sekse en geweld dat we vinden in deel vijf De strijd om erkenning.
Denk ik aan huiselijk geweld in de Nederlandse letteren, dan schiet me gelijk de familieroman Vallen is als vliegen van Manon Uphoff (1962) te binnen. Je moet even op adem komen als je Vallen is als vliegen uit hebt, besloot Coen Peppelenbos zijn recensie voor de literaire website Tzum. Dat was ook mijn ervaring.
De term huiselijk geweld mag dan pas een halve eeuw oud zijn, de praktijken zijn dat niet. Romans uit het naturalisme wrikten aan het taboe, brachten er spoortjes van aan het licht, zoals Van oude menschen, de dingen die voorbij gaan van Louis Couperus (1863 – 1923) en Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants (1848 – 1923).
Of er in juridische zin sprake is van moord dan wel doodslag in laatstgenoemd boek, moet de schrijver maar uitmaken, hij heeft daarvoor gestudeerd. Wat vaststaat is dat Anna Termeer geboren Bloemendael is overleden met een aangesproken fles chloraal naast haar bed en dat haar echtgenoot en verteller van Een nagelaten bekentenis er de verantwoordelijkheid voor opeist. In dit huis heb ik Anna gedood en in dit huis zit ik nu te schrijven.
Dat gebrek aan erkenning een van de redenen voor het huiselijk geweld bij de Termeers was, zoals Achterhuis vermoedt, weten we van de heer des huizes die over zijn overleden vrouw opmerkt: Zij wilde zich vlekkeloos kunnen vinden, al moest zij de vervulling van vurige wensen daaraan opofferen; maar zij wilde ook aan die vlekkeloosheid het recht ontlenen op hen, die haar niet bewonderden, laatdunkend neer te zien. En mijn bewondering – die nooit heel vurig was geweest – verflauwde nog, naarmate zij even meedogenloos bleek voor mijn zwakheden als blind voor mijn beetje goeds.
Dat komt niet meer goed.
Anderzijds is het niet heel waarschijnlijk dat Termeer zijn vrouw heeft vermoord. De man is wankelmoedig en tot weinig meer in staat dan tweehonderddertig bladzijden gelamenteer – in grootse stijl, dat wel – over zijn gebrek aan talent voor een bevredigend bestaan. De enige aanwijzing voor een onnatuurlijke dood van Anna is een niet opgeruimde fles in haar slaapkamer.
Daar waren er in de Heinzestraat vast ook wel een paar van.