Het oude jaar was om en we bezochten mijn schoonzus en haar man in Enschede. De traditie stond op last van het RIVM de laatste twee jaren onder druk, maar omdat de omikronvariant van het SARS-CoV-2-virus niet te stuiten is en we geen enkele vaccinatie of boosterbeurt hebben overgeslagen, durfden we de tocht wel aan. Het samenzijn was vertrouwd en als vanouds. We bespraken wonen, werken, welbevinden en de wereld. Aan de laatste konden we niet veel doen, werken deden we vrijwel niet meer en nadat we de huizenprijzen in de randstad en Oost Nederland met elkaar hadden vergeleken, bleef het hoofdstuk ziektes over. Bij elk nieuw onderwerp maakten we een fles witte wijn open; de glazen bleven nooit lang leeg.
Wanneer spreek je nog een cardioloog? De mededelingen van de artsen die mij behandelen, ontvang ik via mijn olvg. In de mailberichten lees ik dat er daar een brief, een vragenlijst of een onderzoeksresultaat is geplaatst of een afspraak gemaakt. De trombosedienst ziet toe op de INR-waarde van mijn bloed, opdat de kunstklep niet verstopt raakt. Maar daar is de tweede verhalenbundel van Maxim Osipov (1963), Kilometer 101, die, als schrijver en cardioloog, niet alleen de Russische ziel, maar ook het Russische hart als onderwerp van zijn teksten heeft gekozen.
De kinderen van Dzjankoj is het laatste verhaal uit het nieuwe boek. We bevinden ons in de stad N, een slordige honderd kilometer ten zuiden van Moskou. N. staat voor Taroesa, Osipov woonde en werkte er in de jaren nul en ordent zijn waarnemingen. De eerste is wel de ergste: bij patiënten, maar ook bij veel artsen, hebben twee emoties de overhand: angst voor de dood en afkeer van het leven. De tweede: de macht is verdeeld tussen geld en alcohol, dat wil zeggen tussen twee incarnaties van het Niets, van leegte, van de dood. Een en ander neemt niet weg dat Osipov gelukkig is dat hij in N. werkt. Afgelopen jaar is hij zijn vaderland ontvlucht, nu werkt hij als gastdocent Russische literatuur aan de Universiteit van Leiden.
We maken kennis met Volodja S., tweeënveertig jaar, waarvan hij er zesentwintig in de gevangenis heeft doorgebracht. Ze overdrijven graag. Maar een jaar of negentien zal het vast wel zijn… Bij hem werden ernstige hartafwijkingen aan de aorta- en mitralisklep geconstateerd. In Moskou kreeg hij twee mechanische hartkleppen en keerde nuchter, met roze blosjes op de wangen en dankbaar gestemd naar N. terug: ‘Als ik iets voor u kan doen, zegt u het maar.’
Wat bijvoorbeeld?
‘Iemand in elkaar slaan.’
Op het moment niet, bedankt.
We slaan de bladzijde om en lezen dat Volodja S. is overleden. Een hersenbloeding. Hij had kennis gemaakt met een vrouw die net weduwe was geworden. Ze bevielen elkaar en besloten te trouwen. Hoewel Volodja gewaarschuwd was dat een combinatie van warfarine (een middel tegen verstopping van de kleppen) met alcohol levensgevaarlijk kon zijn – maar ja, op je eigen trouwdag moet je toch feestvieren! – had hij zich dit genoegen niet kunnen ontzeggen.
Een paar flessen wijn in Enschede is niet hetzelfde als drinken op een Russische bruiloft, warfarine is geen acenocoumarol en over trombosezorg in Taroesa las ik niets. Niettemin, dokter Osipov, uw boodschap is duidelijk.