Voor de rechtstreekse uitzending van de zestiende etappe van de ronde van Spanje, vrijwel direct uit de start in Laredo was het al raak. Valpartij. Sep Vanmarcke, Giulio Ciccone en Rudy Molard moesten de koers verlaten en werden per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Nelson Oliveira, Lennard Hofstede, Jordi Meeus, Aritz Bagües en Antonio Jésus Soto bekreunden hun kneuzingen, likten hun schaafwonden, klommen in het zadel en vervolgden hun weg. Hondertachtig kilometer verderop was de streep getrokken in Santa Cruz de Bezana aan de Cantabrische kust, noordwest Spanje. Fabio Jacobsen stak er op zijn vijfentwintigste verjaardag zijn handen in de lucht.
Vergis ik me, of wordt er meer gevallen in het wegwielrennen? Natuurlijk is vallen zo oud als het koersen. In 1951 was Wim van Est de eerste Nederlander in de gele trui. De dag erna viel hij in de afdaling van de Col d’Aubisque in een ravijn en sprak na afloop de historische woorden: mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep. Op donderdag dertien juli 1967 liet Tony Simpson het leven na een val op de Mont Ventoux. Het was tweeënveertig graden. Hitte, uitputting, alcohol en amfetaminen speelden een rol, maar het begon met een val van zijn fiets.
Zie de mannen vallen, weten zij dan niet, dat alleen een vrouw kan balanceren … zong Hauser Orkater, maar ook in het vrouwenwielrennen wordt gevallen. Het beeld van het roerloze lichaam van Annemiek van Vleuten, gekruld om een trottoirband, tijdens de Olympische wegrace in Rio, wil niet meer van mijn netvlies. Zelfs niet na haar gouden medaille in de afgelopen tijdrit in Japan.
Statistieken over vallen en koersen ken ik niet. Wel de oorzaken die voor het toenemende aantal valpartijen worden aangevoerd. Lichtere en stuggere fietsen, obstakels onderweg in de vorm van vluchtheuvels, verkeersdrempels etc., het ontbreken van een patron in het peloton, een nieuwe roekeloze generatie jongeren die voor een deel als moutainbiker zijn begonnen, al te gretige renners na een coronajaar waarin nauwelijks gekoerst werd. Het zou kunnen.
Of komt het omdat we meer zien? Veertig jaar geleden waren er geen rechtstreekse beelden van de afdaling van een col. Theo Koomen hield zijn mond voor de duur van de afzink, pas in de vallei fantaseerde hij wat er gebeurd kon zijn en deed daarvan verslag. Toen werden tijdsverschillen tussen de klassementsrenners bergop gemaakt. De laatste tijd heb ik de indruk dat de favorieten in de afdaling van elkaar wegrijden. Coureurs maken de wedstrijd op het gevaarlijkste deel van het parcours.
Het valt me op dat de Vlaamse commentatoren Wuijts en Decauwer vaker benadrukken hoe nuttig het is om als renner ski-ervaring te hebben. Om de angst voor de snelheid en de diepte te bezweren en de juiste lijn omlaag uit te zetten. Team Bora contracteerde vorig jaar de zevenentwintigjarige Duitse skiër Anton Palzer om er een profrenner van te maken. De gedoodverfde winnaar van de huidige Vuelta is Primoz Roglic, die in een vorig leven schansspringer was. Die tak van sport tart de zwaartekracht en heeft het vallen tot het uiterste gesublimeerd . Roglic ging deze Vuelta al twee keer tegen het asfalt.
Eurosport vertoont op onbewaakte ogenblikken tien spectaculaire valpartijen in het peloton. Ik houd daar niet van. Ik zie met lede ogen aan hoe klassementen in toenemende mate het gevolg zijn van vallen in plaats van fietsen.
In de film Night Owls uit 1930 van Hal Roach zijn Oliver Hardy en Stan Laurel op inbrekerspad. De film moet het hebben van het vermaak om het gooien, smijten en vallen. Drie barricades scheiden de inbrekers van hun doelwit; een muur, een raam en een deur. Verschijnt de muur in beeld, dan is het vallen niet ver. Die kant moet het met het wielrennen niet op.