Geweldenaar

Misschien moet ik een uitzondering maken voor Mart de Kruif, voormalig commandant der landstrijdkrachten; elk ander verstandig persoon wijst gebruik van geweld af. Als Hans Achterhuis (1942), schrijver van het bijna achthonderd pagina’s tellende ‘Met alle geweld’, geweldloosheid verwerpt, is dat niet omdat hij gebruik van geweld toejuicht, maar omdat hij heeft geleerd dat geweld bij ons hoort, dat we het zullen moeten beheersen en dat geweldloosheid een utopie is, die voor je het weet tot nieuw geweld leidt.

Omdat we niet goed weten hoe het komt dat we veranderen, schreef Marja Pruis (1959) daar een essay over dat deze week in De Groene Amsterdammer staat. Ze scrolt door het werk van Joan Didion, Zadie Smith en Éduard Louis (Veranderen: methode), citeert Manon Uphoff, raadpleegt tv-maker Michael Apted en belandt uiteindelijk bij Peter – Du mußt dein Leben ändern –  Sloterdijk, die ze een Duitse geweldenaar noemt.

Zou men mij vragen een synoniem voor geweldenaar te geven, ik zou ‘mannetjesputter’ antwoorden, of ‘alleskunner’, man, vrouw, al naar gelang. Het online woordenboek van Van Dale omschrijft geweldenaar als ‘iemand van grote lichaamskracht of bekwaamheid’. Er is geen misverstand over de waardering voor de geweldenaar; zo iemand is een aanwinst in de ploeg.

Dat in het woord geweldenaar de negatieve gevoelswaarde van geweld ontbreekt, ligt niet aan het achtervoegsel. Tovenaar, ambtenaar, leugenaar, redenaar, minnaar, kunstenaar, eigenaar, moordenaar, tekenaar, winnaar, molenaar, de toevoeging -aar wil alleen zeggen dat we met een menselijk wezen te maken hebben dat  genoemde activiteit uitoefent. Maar iemand die tot geweld in staat is, noemen we toch eerder een dader, een agressor of iemand met een kort lontje. Wat is hier aan de hand?

Taal volgt de ontwikkelingen in de samenleving op de voet en verandert soms nog eerder dan de werkelijkheid, maar is iets eenmaal door het taalsysteem opgeslokt, dan kan het daar langdurig en hardnekkig gedijen. Dat zou wel eens met de geweldenaar gebeurd kunnen zijn. Geweld gaat terug op het Germaanse walden of wouden dat heersen betekent, of macht dan wel kracht uitoefenen. We bevinden ons dan in de feodale werkelijkheid van de vroege middeleeuwen, waar heel anders werd aangekeken tegen lijfelijke overtuigingsmiddelen en het gevecht een beproefde manier was om mannelijkheid te bewijzen. Die oude mores hebben zich in het woord geweldenaar genesteld, en wij, taalgebruikers van duizend jaar later, brieven ze schaamteloos door.

Uit die tijd stamt ook de jongensnaam Wouter, die we nu niet snel meer identificeren met grote kracht of bekwaamheid. Hoewel, zet Wout of Wouter op een fiets en ze kunnen het hele peloton aan, of hun vader nu Poels heet, Wagtmans, Weylandt of Van Aert.

Op zesentwintig april 1990 was Jacques Derrida (1930 – 2004) te gast op een symposium over de Endlösung en het einde van de representatie, dat door de Universiteit van Californië in Los Angeles was georganiseerd. Zijn bijdrage ging over Zur Kritik der Gewalt van Walter Benjamin (1892 – 1940). Het viel ook Derrida op dat Benjamin dappere pogingen doet recht te ontdekken zonder geweld, maar dat die tijdens de Weimarrepubliek smoorden in bloed. Nu dat in het hier en nu niet te vinden was, verwachtte Benjamin het heil van boven. Hij komt aan het eind van zijn tekst over het soevereine goddelijke geweld te spreken, schrijft: Die Göttliche Gewalt (…) mag die waltende heißen, waarna hij zijn tekst ondertekent met Walter, 1921.

Dus noemde Derrida zijn voordracht: Voornaam van Benjamin.

Dit bericht is geplaatst in koers, lijf en leden met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *