Woordgolven

We hadden het boekje ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ van Paulien Cornelisse (1976) gelezen en de romantische komedie met dezelfde titel van regisseur Barbara Bredero en scenarist Tijs van Marle gezien en nu was het aan ons. We zouden een onderwerp kiezen dat met taal te maken heeft om een tekst van pakweg achthonderd woorden over te schrijven. ‘Meneer, is dyslexie een goed onderwerp?’ Waarom niet? Maar het echte antwoord op die vraag is een tekst die er mag zijn en waar je met plezier aan hebt gewerkt.

Loana had iemand in een overvolle trein horen zeggen ik zit te lezen, terwijl de persoon in kwestie overduidelijk stond. Toen ze later in de blog www.dagklad.nl ook nog de zin Waar wij liepen scheen de zon, verderop hing een wolk te hangen. tegenkwam, was het besluit om zich te verdiepen in het groepje hulpwerkwoorden waarmee we zeggen dat we iets aan het doen zijn dat in het recente verleden is begonnen en nog wel even kan doorgaan, zij het niet eindeloos, snel genomen. Waarom kun je wel zeggen: ik loop te zingen, ik sta af te wassen, ik lig te fantaseren, maar niet ik fiets te eten of ik slenter te bellen, terwijl dat in werkelijkheid toch ook veel gebeurt?

Om het denken op gang te brengen had ik de Taal is zeg maar echt mijn ding van bijna veertig jaar geleden uit de kast gepakt: Opperlandse taal- & letterkunde van Battus, een van de pseudoniemen van Hugo Brandt Corstius (1935 – 2014): hoofdstuk 53 a waarin we kennismaken met peuters. Dat zijn drieletterwoorden: klinkende peuters als oei en aai en medeklinkende peuters als kst en prt, maar ook peuters die je met een spiegeltje half kunt afdekken terwijl ze toch leesbaar blijven: BID en KOK. De laatste peuter is er trouwens ook één die omgekeerd zichzelf is.

Op woensdag vroeg Loana of ik wist wat positiewerkwoorden waren. Ze had ontdekt dat de hulpwerkwoorden die ze onderzocht: liggen, zitten, lopen, staan, leggen, hangen ook bekend waren onder die naam. Bij hangen had ik mijn twijfels. De brugklassers hingen achter het schoolgebouw te blowen? Mwoa. En wat te doen met een frase als Ik meen te weten … of actueler nog: Ajax verdiende te winnen?

Brandt Corstius beweert dat er in de Nederlandse taal  duizend van die peuters zijn, althans in 1981, toen Opperlandse taal- & letterkunde uitkwam. Hij beweert voorts dat 999 van die peuters via een woordgolf tot elkaar zijn te herleiden. Een woordgolf is een reeks woorden die slechts één letter van elkaar verschillen. Zo komen wij van arm naar rijk via arm-ark-aak-rak-rijk.

En die duizendste peuter dan?

De zinnen Ik meen te weten en Ajax verdiende te winnen kunnen we parafraseren als ik meen dat ik weet en Ajax verdiende dat het won. Het gaat om samengestelde zinnen met een beknopte bijzin. Ik zit dat ik lees kan niet, ik zit te lezen is een enkelvoudige zin. Ze zeggen dat het hoofdwerkwoord bij liggen, zitten, lopen, staan etc. een activiteit moet zijn. Je zegt niet ik zit een cadeau te krijgen. Blijkbaar is slapen dan iets doen, want je zegt wel ik lig te slapen.

Na drie keer lezen, vermoedden we dat zoo volgens Battus de duizendste peuter was. Alleen kostte het ons nauwelijks moeite om zoo tot een andere peuter te herleiden: beu-ben-zen-zon-zoo, klaar. Dat er tussen aag en zijt dan precies 997 andere peuters te vinden zouden zijn, geloofden we toen ook niet meer.

Aag-zag-zat-zijt.

Dit bericht is geplaatst in bij de les met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *