De cursusleidster kwam uit Azerbeidzjan. Ze was op haar veertiende naar Nederland gekomen, een land waarvan ze de taal niet sprak en de gewoontes niet kende. De verjaardagskalender op de wc, verbaasde haar nog het meest. Dat je de herinnering aan de geboorte van het leven, het heiligste wat er is, levend houdt op de onreinste plek in huis, was voor haar onbegrijpelijk. Zo leerde ze hoe groot het belang is dat Nederlandse mensen aan het begrip ‘praktisch’ hechten.
In de pauze vraagt ze mij hoe het is om je leven lang op een plaats te wonen. Dat moet een provocatie zijn. De vraag is natuurlijk hoe het is om als je veertien bent losgescheurd te worden van huis en haard en opgejaagd door oorlogsgeweld duizenden kilometers verder terecht te komen in een land waar het regent en waar men spreekt met harde gutturale klanken. Maar omdat zij de cursusleidster was en ik cursist zocht ik naar een keurig antwoord …, dat ik niet vond. Aan mijn levenslang verblijf in Nederland, Noord Holland lag geen keuze ten grondslag, zodat ik niet beter wist te antwoorden dan gewoon.
Meneer, heeft u kinderen?, is de vraag die vroeg of laat gesteld wordt in elke nieuwe lesgroep die ik ontmoet. Nee, ik heb geen kinderen, antwoord ik, wat zal ik erom jokken? Dikwijls is de vervolg vraag: waarom niet? Wilde u geen kinderen? Ik weet het niet, volgens mij is kinderen krijgen de keuze en geen kinderen hebben gewoon de toestand zoals die is als die keuze niet gemaakt is. Je weet toch dat mannen helemaal geen kinderen kunnen krijgen, zeg ik dan maar.
Dan volgt de vraag waar ik woon en hoe ik naar school kom en hoe vroeg ik dan opsta en waarom ik dan niet met de auto kom en dat ik dan zeg dat ik geen auto heb, dat ik geeneens een rijbewijs heb. Dat is raar. Er zitten er altijd wel een paar in de klas die aan het lessen zijn en de afspraak voor het afrijden al hebben gemaakt. Ik overweeg mijn leerlingen uit te leggen hoe dat komt, maar ik besluit dat niet te doen. Ik meen dat ze me niet zullen geloven als ik zeg dat ik er eigenlijk nooit over heb nagedacht.
Ik heb mijn armen, heb mijn handen, heb mijn vingers en mijn benen, heb mijn voeten en mijn tenen en mijn lever, ik heb mijn bloed. Ik heb leven. Ik heb mijn vrijheid en ik heb mijn leven, zingt Nina Simone (1933 – 2003) nadat ze eerder in negen versregels heeft opgesomd wat ze allemaal niet heeft. En zo is het.
D. zit in zes atheneum en onderzoekt in het kader van haar profielwerkstuk de impact van de smartphone op ons leven. Ze heeft de hare een week lang opgeborgen om te ervaren wat het is om zonder door het leven te moeten. Daarna kwam ze erachter dat er op school iemand is die helemaal geen mobiele telefoon heeft. Vlak voor de grote pauze vraagt ze me of ze mij daarover een paar vragen mag stellen.
Heeft u er zelf voor gekozen om zonder mobiele telefoon te leven of is het geen bewuste keuze geweest, is de eerste vraag. Een bewuste keuze, dat klinkt wel erg verstandig. Ik denk terug aan de vroege jaren negentig toen de eerste draagbare telefoons in het straatbeeld verschenen en we die hardop pratende mensen associeerden met louche zaakjes, pooiers en tweedehands-autohandelaars. En ik bedacht dat ik voor de vierde keer werd aangesproken op wat mij ontbrak. En ik dacht aan Rutger Kopland (1934 – 2012) die dichtte: je lichaam wordt een verlaten plek. En dat wat ik naliet misschien wel mijn belangrijkste eigenschap is.