Ik denk graag over mijn lessen als podiumkunst. De ruimte van het lokaal wordt een theater van het woord, de afstand tussen de tafels een denkpiste. Ik put uit het retorisch arsenaal van de acteur en spreek mijn leerlingen aan met ‘Dames en Heren’, maar trek mij net zo lief terug op een stoel aan de zijkant om naar de verrichtingen van een ander van ons te kijken en te luisteren. Af en toe klinkt er applaus als het klaar is maar nog niet is afgelopen. Gek genoeg vroeg ik mij nooit af wie de acteurs zijn, wie het publiek of wat we spelen.
De aanleiding daarvoor kwam van een artikel dat vorige maand in De Gids (levende letteren sinds 1837) stond van de hand van de Nederlandse dichter, essayist, componist, musicus en podiumkunstenaar Samuel Vriezen (1973). Het heet Aan de buitenkant en het gaat over de rol van het publiek bij concerten. In tien stappen laat hij licht schijnen op de verschillende opvattingen over wat publiek bijdraagt aan wat er op het toneel gebeurt.
Het begint met de Duitse componist en regisseur Heiner Goebbels (1952) die heeft beweerd dat er voor theater niets meer nodig is dan een publiek. Dat optimisme herken ik als ik voor de les het meubilair in busopstelling zet in de verwachting dat het daar op de plaats waar alle blikken op gericht zijn, dan vanzelf gaat gebeuren. Vriezen gelooft daar niets van en werpt tegen dat voor theater uitsluitend uitvoerders van belang zijn. Hij roept de bekende compositie 4’33’’ van John Cage (1912 – 1992) in herinnering, waarbij musici en toeschouwers samen verantwoordelijk zijn voor het organiseren van ruim vierenhalve minuut stilte.
Andrzej Wirth (1927) heeft nog met Bertolt Brecht (1898 – 1956) gewerkt en is van mening dat het noch om de acteurs, noch om het publiek gaat. Theater is alleen wat er gebeurt, wat mensen op het podium doen. Wirth gaat zover om het publiek te zien als een potentieel obstakel, een risico voor het theater.
Ook dat gaat Vriezen te ver. Alleen al in economische zin is publiek nodig om geld in het laatje te brengen en de huur van de schouwburg te kunnen betalen. Dat geldt natuurlijk ook voor het publiek van mijn lessen, een school heeft geen andere inkomstenbron dan de rijksbijdrage per leerling. Maar het gaat mij en Vriezen te ver om hun bijdrage te reduceren tot het geven van economische goedkeuring aan de activiteiten op het podium. Behalve een economische component is er ook een sociale en culturele component. Het spel op het toneel leeft voort in gesprekken in de foyer, op de kunstpagina’s van de kranten en in onze smaakontwikkeling.
Communicatie, is het volgende aspect dat Vriezen introduceert. Er moet iets gebeuren tussen podium en publiek. Ook dat herken ik. Informatieverkeer is een belangrijk aspect van de lessen, al vraag ik mij af of het ook altijd zo belangrijk is voor mijn publiek. Vriezen spreekt als concertganger en constateert dat communicatie meestal betekent tot overeenstemming komen en dat het een techniek is voor adverteerders en beleidsmakers. Dat woord is niet in staat de magie te vangen van de samensmelting van de aandacht van uitvoerders en publiek voor een strijkkwartet van Beethoven.
Antoine Beuger (1955), uitgever van de componistengroep Wandelweiser, elimineert het hele vraagstuk van de rol van uitvoerder, publiek en muziek en beschouwt componeren als het scheppen van muzikale situaties met een bijzondere atmosfeer. Als die er eenmaal is dan is de aanwezigheid van muziek, muzikant en muziekliefhebber niet meer dan een bijzaak. Ze zijn simpelweg auch da.
Tenslotte citeert Samuel Vriezen de Amerikaanse schrijfster Gertrude Stein (1874 – 1946) die schreef: I write for myself and strangers. Als er geen vreemden waren, dan zouden we alles alleen doen. In deze woorden vindt Vriezen tenslotte een bevredigend antwoord op de vraag naar de bijdrage van het publiek aan de activiteiten op het podium. Luisteraars voegen er hun vreemdheid aan toe waardoor de gebeurtenis op het toneel verlost wordt van vrijblijvendheid en grenzeloosheid. De aandacht van het vreemde publiek voorziet de podiumpresentatie van een buitenkant die het spel in staat stelt de schouwburg of concertzaal te verlaten en in de wereld te treden. Veiligheid staat hierbij niet voorop; door gezamenlijk te luisteren verontrusten de vreemden de muziek, schrijft Vriezen, om te besluiten met zo verschaft het publiek de muziek een nieuwe, open wereld om in te bestaan.
Aan mijn leerlingen en mij de taak vreemden te worden voor elkaar.