Over een maand of wat verschijnt ‘DJ’, de nieuwe roman van Kluun (1964), maar afgelopen maandag meldde hij zich al in het Algemeen Dagblad. Niet om over zijn aanstaande pennenvrucht te spreken, maar om tegen de verplichte literatuurlijst op middelbare scholen te ageren. ‘Waarom gedwongen Reve, Mulisch en Hermans doorploegen? En hoezo verplicht drie boeken van voor 1880 lezen? Wie zit daar in 2016 op te wachten?’
Je kunt leerlingen al anderhalf jaar in de klas hebben en ze nog nauwelijks hebben opgemerkt. Natuurlijk staat er inmiddels een rijtje resultaten in het cijferprogramma en natuurlijk weet ik hoe ze heet. Regelmatig komt het voor dat ik naar een lege stoel kijk op het moment dat ik controleer of iedereen er is om even later te moeten constateren dat ze wel degelijk naast haar vriendin heeft plaatsgenomen. Is ze soms uit een muizenholletje gekropen zonder dat ik het merkte? Ik durf het haar niet te vragen.
Bij het verdelen van de beurten hardop lezen, zie ik haar over het hoofd. De groepjes waarin ze werkt vaardigen haar nooit af als woordvoerder. De gesprekken die ze onder de les voert met haar buurvrouw, blijven onhoorbaar voor mij. Ze valt me in alle rust en stilte op omdat ze op haar knieën op de harde houten zitting van het aftandse schoolmeubilair kan zitten, soms wel een proefwerk lang. Dinsdag zit ze voor me voor het mondeling schoolexamen over de boeken die ze voor Nederlands heeft gelezen en ze zegt: Dankzij de schoonheid ben ik lelijk.
Het zijn de woorden van Jeanne Bitor, de tegenspeelster van Isabelle Amable uit het boek Isabelle van Tessa de Loo (1946) dat ze heeft gelezen. Jeanne Bitor, kunstenares en barista in La Truite Dorée, heeft zich in het hoofd gehaald dat er geen lelijker persoon op aarde rondloopt dan zij, en in plaats van daar de schrijfster van het boek voor verantwoordelijk te stellen, wreekt zij zich op de beeldschone en succesvolle filmactrice Isabelle Amable, die zich op haar beurt uit haar penibele situatie probeert te bevrijden door haar belaagster met geveinsde empathie in te palmen.
Wij vragen wat Jeanne Bitor precies maakt. Schilderijen van dode dieren in diverse stadia van verval, is het antwoord dat snel komt. Maar er is nog een schilderij dat ze gemaakt heeft, informeren we verder. O ja, dat van haar overleden vader.
En wie is Bernard Buffon?, willen we weten. Is dat niet die dude die haar stalkt?, probeert haar vriendin. De dorpsonderwijzer, vult ze haar aan, die maar niet kan geloven dat Isabelle zomaar verdwenen is.
Maar klassiekers horen toch bij je algemene ontwikkeling?, vraagt het AD. Jazeker, antwoordt Kluun, maar kennis over klassiekers. Iedereen moet weten dat Van den Vos Reynaerde bestaat en dat Joost van den Vondel Gijsbrecht van Aemstel schreef. Maar je hoeft Mariken van Nieumeghen niet te kunnen citeren.
Nu, dat kunnen wij ook niet, maar we zijn wel in staat om te ontdekken dat de techniek die Isabelle gebruikt om Jeanne om haar vinger te winden, overeenkomst vertoont met de wijze waarop Reynaert Bruun de beer en Tibeert de kat om de tuin leidt; met honing voor de beer, muizen voor de kat en Isabelle bedient zich van de belofte van begrip en sympathie voor Jeanne Bitor.
Als het schoolexamen klaar is, sturen we de leerlingen naar de gang om ons te beraden op een oordeel. Collega Huijben en ik kijken elkaar aan. Ik zeg: weet je dat ik haar tot vandaag nog nooit heb horen spreken.