Ook toen Leo Vroman nog leefde, was de dood niet ver weg. In 2009 verscheen de bundel ‘Soms is alles eeuwig’ van de dan vierennegentigjarige dichter. Daarin staat het gedicht ‘Als het waar is’. Ik heb het destijds gelezen, maar was het weer vergeten tot het als lied in 2015 op cd verscheen. Frans van Deursen (1962) was de zanger en Bertolf Lentink (1980) had de muziek gecomponeerd. Vanaf dat moment wurmt het bij tijd en wijlen in mijn oor en onderbreken flarden van de tekst zomaar mijn gedachten.
Vier strofen van vier regels en een distichon. Gekruist rijm, vrouwelijk en mannelijk afgewisseld. Vier of drie versvoeten per regel, op de laatste na, die er maar één heeft. Vroman gaat er in het vers vanuit dat hij zijn vrouw Tineke niet zal overleven en is zo vermetel om met haar af te spreken om te komen spoken pakweg drie weken na zijn overlijden. Hoe dat precies in zijn werk zal gaan, zet de dichter uiteen in de derde strofe: Dus wil ik het volgende afspreken. / Zeg maar de derde vrijdagnacht / zal iets je treurslaap onderbreken: / een vers dat je plotseling bedacht.
Zo vreemd is dat niet. Tineke heeft onder haar eigen naam Georgine Sanders (1921 – 2015) drie bundels gepubliceerd en aan verschillende bundels van haar man meegewerkt. Het zal haar wel vaker overkomen zijn dat ze ’s nachts wakker werd met versregels in haar hoofd. Maar dan.
Dan sta je op, schrijft haastig neer / wat al bijna wil verdwijnen, / doet de lamp aan, deze keer / schijnt hij extra hard te schijnen // en je herkent het handschrift weer: /
het mijne.
Het gaat me natuurlijk om die lamp die deze keer extra hard schijnt te schijnen. Wat is het hulpwerkwoord? De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) noemt schijnen in het rijtje van hulpwerkwoorden van modaliteit. ANS verklaart dat een hulpwerkwoord altijd een nadere bepaling is bij de betekeniskern van het zelfstandige werkwoord, maar schijnt zegt evenveel over te schijnen als andersom, zolang we onder schijnen licht geven verstaan. Anders wordt het als we schijnt opvatten als net alsof. Maar waarom zou ik?
Het lost anders wel een hoop problemen op. Dat het maar net alsof is dat de lamp extra hard schijnt, is inderdaad een nadere bepaling. Het drukt bovendien een modaliteit uit. Nu kunnen we aan de slag met twee eenvoudige regels van ANS:
· in een werkwoordelijk gezegde komt (afgezien van samentrekking) altijd één en niet meer dan één zelfstandig werkwoord voor;
· bestaat het werkwoordelijk gezegde uit twee werkwoorden waarvan er één persoonsvorm is, dan is het werkwoord dat niet als persoonsvorm voorkomt het zelfstandig werkwoord; |
Waarmee schijnt eenvoudig als het hulpwerkwoord kan worden gedetermineerd.
Maar zodra ik dit heb vastgesteld, woelt er protest op in mijn hoofd. Ik sta niet toe dat de mogelijkheid dat de lamp echt extra hard schijnt, en dat het niet net alsof is, zo eenvoudig met een natte lap van tafel wordt geveegd. Van achter de betekenis volgens de grammaticale regels piept hardnekkig het verlangen te voorschijn het gedicht letterlijk te verstaan en zo de mogelijkheid van een postuum gedicht van Vroman waar te maken.
Als dat geen spoken is.