Ik heb het even nageslagen; vier jaar geleden noteerde ik de vraag of iemand misschien weet waarom de wereld van het toneel en theater de laatste jaren zo nadrukkelijk aanwezig is in Nederlandse romans. Het werk van Griet op de Beeck (1973), ‘Keizer’, van Sarah Sluimer (1985), ‘Het naderen van een brug’ van Roel Bentz van den Berg (1949), waaruit ik het begrip ‘coulissenkinderen’ leerde, Martin Michael Driessen (1954) ‘Rivieren’. Was ‘De vierde wand’, van Arthur Japin (1956) de eerste? Hoort de fascinatie voor het toneel bij de verleidingen van net echt, nepnieuws, fluïde identiteiten en digitale parallelle werkelijkheden van nu?
Toen Joost Prinsen (1942) les gaf op de toneelschool, leerde hij zijn pupillen drie dingen: kom op tijd, ken je tekst en zorg dat je je geld krijgt. Ik had direct de indruk dat deze drie geboden in veel meer beroepen van pas komen.
Voordat Alex Desmedt, de hoofdpersoon van de nieuwe roman De draaischijf van Tom Lanoye (1958), directeur werd van theater de Bourla te Antwerpen, was hij een aantal jaren docent moderne vreemde talen. Een school in de Vlaamse provincie, jaren dertig: Ik had me te pletter gewerkt voor die puistenkoppen, die voortijdig levensmoeë kwallen. Ik had ze soms allemaal de kop in kunnen slaan. In feite was ik de enige die iets opstak van mijn lessen. Ik was niet gemaakt om de rest van mijn leven voor een klas te staan. Het leverde Desmedt in elk geval de moed op om zich in te vechten in de Antwerpse theaterwereld. Wat me in het klaslokaal niet was gelukt, lukte nu wel. Ik vond een manier om lusteloze jongeren op sleeptouw te nemen. Ze werden aangeraakt door de hartstocht voor toneel en de trots dat zij er deel van uitmaakten. Omdat ik als enige, en zonder die vervloekte schoolse entourage, de moeite nam om met hen te praten als onder evenknieën en zonder hen uit te lachen om hun beginnersfouten. Desmedt maakte vrienden, in de eerste plaats met gewone werknemers, poetsvrouwen, suppoosten, technici, kantinepersoneel. Dat is één.
Maar vriendschappen met gewone mensen, maken iemand nog geen directeur. Daarvoor was nog iets nodig. Geduld, zo heette mijn plicht. Zonder te kruipen of stroop te smeren stond ik iedereen bij. Voorzichtig lovend in het openbaar, kritisch maar respectvol onder vier ogen. Seizoenenlang werkte ik drie keer harder dan alle anderen. Dat is twee.
Toen hij ten slotte in de beslissende sollicitatieronde stond, was het tijd voor stap drie; zorgen dat je het verschil maakt, laten zien dat je niet inwisselbaar bent met om het even wie. Sterk en betrokken, op de rand van pathos, maar juist daardoor ontwapenend.
Waarom wist Desmedt zich op school niet te handhaven? Nederigheid, geduld en een ontwapenend pathos, daarmee kan iedereen een vaardige leraar worden, zeker in combinatie met de drie geboden van Prinsen: voldoende oog voor het eigen belang, discipline en vakkennis.
Desmedt wijst op die vervloekte schoolse entourage, maar wat daar eind jaren dertig op het Vlaamse platteland mee wordt bedoeld, maakt hij niet duidelijk. De grote toneelmeester Bertolt Brecht (1898 – 1956) schreef: Es ist das Einfache, das schwer zu machen ist. Misschien is dat het.