In ‘Het licht in de stad’, het nieuwe boek van Inge Schilperoord (1973), krijgen, voor zover het geen popartiesten zijn, alleen dode mannen een naam. Zoals Siewert ten Broek, bij leven advocaat en succesvol raadsman van jihadkinderen. Hij verdedigde Isra el H., wees erop dat er misschien sprake was van woede en frustratie, zucht naar avontuur die ze onder woorden bracht door te lenen bij een radicaal narratief, maar dat het in de kern een kwetsbaar kind was. Na de vrijspraak dook Ten Broeks cliënt op in Syrië, en was zijn reputatie naar de vaantjes. Kort daarna is hij verongelukt tijdens een fietsvakantie in de Ardennen.
Of Johann Sebastian Bach, van wie Sofie ten Broek de Goldberg Variaties op zet als zij rust in haar hoofd zoekt. Sinds de dood van haar vader woont ze bij haar tante Luciënne die piano speelt en viool en les geeft op het conservatorium. Sofie weet niet of ze kwaad moet zijn op haar vader, die meer aandacht had voor zijn jihadkinderen dan voor zijn enige dochter, terwijl hij de allerlaatste was die het allermeeste van haar hield. Haar moeder heeft ze niet gekend. Als haar vader ’s avonds in het donker luisterde naar muziek van Frederic Chopin, wist Sofie dat hij aan haar dacht. De levende mannen in het boek duidt Schilperoord aan als ‘oom’, ‘broers’, ‘imam’ of ‘politieagent’, al kan de laatste een vrouw zijn. Voor vrouwen in het boek geldt grofweg het omgekeerde, zij hebben een naam zolang ze tot het rijk van de levenden behoren.
Sofie is zestien jaar en zit in de vijfde klas van het vwo. Ze heeft zich voorgenomen de missie van haar vader voort te zetten en koos als titel voor haar profielwerkstuk ‘De mythe van islamitisch geweld’, dezelfde titel als van het nooit gepubliceerde artikel dat haar vader vorig jaar had geschreven. Sofie wil Zala Azimi, uit de parallelklas, die met haar moeder uit Afghanistan is gevlucht, vragen het met haar te schrijven. “Het is dieptriest. Nederlandse kinderen worden ingepalmd door IS en ze raken verwikkeld in een oorlog waar ze niks mee te maken hebben. Ze komen terug uit het kalifaat met levenslange trauma’s of sterven een zinloze dood ver van huis…” Zala begon te lachen. “Wat een onzin. Ze gaan toch zelf?”
Samenwerken aan een profielwerkstuk is voor mij altijd een geheim gebleven. Zelf een tekst schrijven is al zo moeilijk, dat samen doen verdubbelt de problemen alleen.
Sofie gaat geregeld met de metro naar Zuid om bij Zala thuis aan het werkstuk te werken. Ze drinken thee met kardemom en eten cake. Ze hadden het helemaal niet over het werkstuk, maar dat deed er niet toe. Het enige dat er toe deed was dat ze hier zaten, en dat er met alle gedachten die ze uitwisselden ergens door iemand onzichtbare, heel fijne draadjes tussen hen werden gesponnen. Een volgende keer luisteren ze naar de muziek van Zala uit Kabul en Kandahar. Opeens was het vier uur en hadden ze het helemaal nog niet gehad over Sophies ideeën voor de indeling van het werkstuk, die ze Zala had gemaild. De keren daarna kijken ze naar de nieuwste clip van Jamal Mubarez en Khalil Yousefi. Ondertussen wist Sophie dat ze er vandaag niet verder aan zou werken. Misschien wel nooit meer.
Maar dat deed er dus niet toe.