Waarvan hij wakker was geworden, wist hij niet. Maar het was zeven uur en hij zou voorlopig niet opstaan, zoveel was zeker. In huis was het stil, geen geluid en geen gedachte roerde zijn geest. Ergens anders was besloten tot de inertie van zijn lijf. Om half negen miste ik hem en maakte daarvan een notitie in het verzuimregistratieprogramma. Toen hij vijfentwintig minuten later het lokaal binnenkwam, meldde hij dat hij zich verslapen had. Wat moest ik daar nog van zeggen?
Op de site nederl.blogspot.nl stond deze week een berichtje over de promotie van David Peeters in Nijmegen die afgelopen maandag plaatsvond. A social and neurobiological approach to pointing in speech and gesture, luidt de titel van het proefschrift. Peeters had onderzoek gedaan naar woordjes als deze en die. Aanwijzende voornaamwoorden volgens de schoolgrammatica, maar de academische linguïst spreekt van deiktische elementen, taalonderdelen die verwijzen naar de situatie waarin spreker en luisteraar zich bevinden en waarvan de betekenis alleen is te achterhalen op grond van een min of meer gedefinieerd hier en nu.
Als ik het verschil tussen deze en die moet uitleggen, zeg ik dat deze betekent dichtbij de spreker en die op zekere afstand van de spreker. Maar zo zit het niet, heeft Peeters ontdekt. Op grond van experimenten kwam hij erachter dat niet de afstand tot de spreker bepalend is voor de betekenis van deze of die, maar een ruimte van gezamenlijke aandacht van de taalgebruikers. Terwijl mensen met elkaar praten, creëren ze samen een ruimte. Deze en dit verwijzen naar de dingen binnen die ruimte en die en dat naar dingen daarbuiten., aldus de samenvatting die Mark van Oostendorp op de weblog plaatste.
Ik heb in het verleden wel eens opgeschreven dat wij lesgeven zonder gezag, en dat ik niemand ken die dat voor mogelijk houdt. Ik kwam tot die formulering omdat ik ervan overtuigd ben dat men gezag niet aan zichzelf ontleent, maar aan een instantie die groter is; de majesteit, de heilige schriften, onze lieve heer. Maar die hebben hun hoofdletters verloren en zijn voorwerp van spot geworden. Daar hoeven we de oorsprong van gezag niet langer te zoeken.
Volgens de Vlaamse psychoanalyticus Paul Verhaeghe (1955) doen we er in deze tijd goed aan onze autoriteit te ontlenen aan een netwerk van verstandige volwassenen en die te baseren op een weldoordacht overeengekomen oordeel. Ik snap wat hij bedoelt, al heb ik zijn boek Autoriteit dat deze week is verschenen, nog niet gelezen, maar ik verwerp de gedachte van autoriteit als het monopolie van volwassenen met een oordeel dat moet worden opgelegd aan wie niet tot die groep behoren.
Ik denk dat de creatie van een discursieve ruimte, waar taalgebruikers zonder dat ze er erg in hebben voortdurend mee bezig zijn, niet alleen zorgt voor de verankering van de betekenis van woordjes als deze, die, dit of dat, maar ook voor de vluchtige consensus over wat betamelijk is en wat niet. Wij ontlenen ons recht van spreken aan het moment waarop wij elkaar in de ogen kijken en naar elkaar luisteren. Dat is niet iets van een docent en een klas, dat is iets tussen mensen. Dat laat zich niet regisseren in regels en routines, dat is een moment dat je kunt missen en raken.
Tijdens de ouderavond vroeg zijn moeder wat er eigenlijk gebeurt met die berichtjes waarin zij mailt dat haar zoon geen geldige reden had om te laat of afwezig te zijn in de les. Later vertelde ze me dat iedereen die ochtend laat op was. Pas tegen negenen kwam het huishouden in beweging. Dat haar zoon toen al op school was, stelde haar gerust.