Coup

Ik was de avond van de veertiende juli vroeg naar bed gegaan. Het schooljaar was voorbij, op mijn netvlies bewogen nog de beelden van een radeloze Christopher Froome die in zijn gele trui en zonder fiets de Mont Ventoux op holde; ik sliep in met de wensdroom dat er voor Bauke Mollema een fraai eindklassement in het verschiet lag. Toen ik na een paar uur wakker werd en de radio inschakelde, viel ik in het avondprogramma ‘Met het oog op morgen’, waarin nog geen melding werd gemaakt van de witte vrachtauto die op de Promenade des Anglais in Nice op de menigte was ingereden die naar de vuurwerkshow ter gelegenheid van de Franse Nationale feestdag had gekeken. Kees Elenbaas, de correspondent in Istanbul, was aan de lijn om te vertellen dat de militairen de kazernes hadden verlaten en de twee bruggen over de Bosporus hadden bezet.

Afgelopen woensdag ontmoette ik de leerlingen van wie ik de komende drie jaar mentor mag zijn. Drieëntwintig verse leerlingen in klas vier vwo en evenzoveel nieuwe gezichten voor mij. Om de kennismaking te bespoedigen vroegen we hun op hun tafelblad een mini-expositie op te tuigen met voorwerpen waarmee ze hun nog prille biografieën van commentaar konden voorzien. Anderhalf uur kregen ze om de benodigde spullen bij elkaar te halen of te vervaardigen.

De maandag ervoor had de rector ons opgeroepen attent te zijn op onze leerlingen met een Turkse achtergrond. Er waren in de kranten berichten verschenen van animositeit tussen verschillende groepen Turkse mensen. Sommige ouders hielden hun kinderen thuis en zochten een andere school voor hun kroost. Het fijne wist hij er niet van en om veel gevallen ging het bij zijn weten ook niet. Hij vervolgde zijn praatje met een uiteenzetting over nieuwe procedures om ons doen en laten te controleren.

Ik bleef die nacht ruim een uur aan de radio gekluisterd. Behalve de bruggen over de Bosporus, hadden de opstandige militairen het hoofdkwartier van de regerende AK-partij ingenomen en ook het nationale vliegveld en de burelen van de staatsomroep waren in hun handen. Er waren schoten gehoord in de omgeving van de regeringsgebouwen in Ankara, over het lot van het staatshoofd tastte men in het duister. Het eerste wat van hem werd gehoord, misschien drie kwartier later, was dat hij de bevolking had opgeroepen de straat op te gaan om de democratie te verdedigen. Dat was het moment dat ik de radio uitzette. Ik vreesde het bloedbad dat ongetwijfeld zou komen.

Op het tafeltje van C., klein van stuk, donkere wenkbrauwen en een schaduw van zwarte haartjes op de bovenlip, is een lederen armband het pronkstuk. Het is van zijn opa geweest, die nog in het leger heeft gevochten. In glimmende metalen letters prijkt de naam van de Turkse Vader des Vaderlands op het zwarte leer.

Deze vakantie was hij op familiebezoek in Turkije geweest. Ik vroeg hem hoe het daar was, want in de media waren de berichten over de noodtoestand na de coup even talrijk als verontrustend. Honderden rechters en docenten waren opgepakt, complete kranten opgedoekt, maar er was ook een grote demonstratie geweest om de meer dan tweehonderdvijftig slachtoffers te gedenken en om steun aan de democratie te betuigen. Toch leek het er ook op dat de Turkse samenleving verdeeld was en misschien wel op een burgeroorlog afstevende.

Hoe meer ik op dreef geraakte met mijn exposé over de toestand in Turkije hoe meer oren zich spitsten om het vuur van mijn betoog te zien oplaaien, hoe kleiner C. werd, duidelijk verlegen met de aandacht die ik gaf aan zijn vaderland. Hij schudde van nee en slaagde er ten slotte in een dam op te werpen in mijn woordenstroom.

Hij had er niets van gemerkt. Wij zaten ergens anders. Bij ons was niets aan de hand.

Dit bericht is geplaatst in bij de les. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *