We waren op school om vast te stellen wie van onze examenkandidaten was geslaagd en wie nog baat zou hebben bij een herkansing. Daarna zouden we de leerlingen bellen. Toen dat gedaan was zaten we in het leshuis, de collega aardrijkskunde en ik, te wachten op de volgende vergadering op het scherm. ‘Geen interactie’, somberden we. ‘Lesgeven is toch iets anders dan alleen maar zenden? ‘ Ik kijk tegen een donker scherm aan en presenteer mijn PowerPoint. Ik weet: nu moet er een vraag komen. Het blijft stil.’
We zetten wat observaties van de afgelopen maanden op een rij. De horrorverhalen uit de verpleeghuizen en zorginstellingen. Liegende overheden en bestuurders terwijl zorgverleners klapwiekend moeten toezien hoe de een na de andere bewoner stikt met een radeloze blik in de ogen.
De gestage afbraak van individuele rechten en persoonlijke vrijheid die begint met een advies, daarna een maatregel heet, die kort daarna algemeen bindend wordt verklaard en met een noodwet enige juridische status krijgt. Vervolgens klimt een handhaver over het tuinhek om een samenzijn in de achtertuin te ontbinden en voor tweeduizend euro aan boetes te incasseren. De buren hadden aangifte gedaan. De boete zou later voor de rechter geen stand houden.
We voegden er de aanstaande herverkiezing van de Amerikaanse president aan toe, de barsten in de samenhang van de Europese Unie, de economische zelfmoord die we om ons heen constateerden en de veranderde rol van China op het wereldtoneel, maar ook de weldadige rust en stilte van de pandemie die mij keer op keer herinnerde aan mijn vroege jeugd toen er nog geen vliegtuigen door de achtertuin denderden.
Wie deze weken of maanden poëzie leest, zoals mijn leerlingen van vier havo en ik, stuit vroeg of laat op de coronagedichten van Ingmar Heytze (1970). Begin januari had ik de Schrijverscentrale opgebeld met de vraag of zij voor ons een dichter wilde vragen een gastles te verzorgen. Al snel viel de naam van Ingmar Heytze, de dichter van Voor de liefste onbekende en nog veel meer.
De sluiting van de scholen en de oproep binnen te blijven en onnodig verkeer te voorkomen, veranderde de plannen. In april vroeg ik de dichter of hij een filmpje wilde maken dat we in onze digitale lessen konden gebruiken. Maandag vijfentwintig mei rolde het resultaat in mijn mailbox.
Hamster maar hamsteraar Hamster alles bij elkaar, spreekt de dichter in de microfoon. We zien hem zitten voor een kast in een piramidevormige nis waarin een versterker staat. Rechts van de spreker staat een witte elektrische gitaar op een standaard.
Berichten uit het covidium heeft hij zijn bijdrage voor onze leerlingen gedoopt. Hij vertelt hoe hij zijn praktijk, lezingen, voordrachten, optredens in de crisis heeft zien verdampen. Het woord omscholing valt. Maar er zijn ook opdrachten. Zoals die van Met het oog op morgen en eenvandaag.
Heytze vertelt in het filmpje dat het een inktzwart gedicht was geworden, zonder een sprankje hoop. Dat zijn vrouw het las en zei: dat kun je niet doen, er zijn ook lichtpuntjes. Dat Heytze vroeg: welke dan? en daarna opschreef: Maar: in Wuhan hoor je vogels zingen. / Boven China was de lucht nog nooit zo blauw. / In Venetië zien ze vissen in het helderste water sinds tijden.
En zo ontstond het gedicht Vogels, vissen, dat eindigt met de regels: Denk voor je uit wat niemand hardop durft te zeggen: / wij zijn een virus dat een virus heeft gekregen.