Het was inmiddels twintig juni geworden. Josep Pla, tweeëntwintig jaar, verslijt zijn zolen aan de straten van de voorsteden van Barcelona. Zijn rechtenstudie is tot een einde gekomen. Het is hem duidelijk geworden dat het bij zijn huidige staat van volwassenheid past, zelf in zijn onderhoud te voorzien, ook al omdat de grote oorlog aan de andere kant van de Pyreneeën en de pandemie die erop volgde een gat in het toch al bescheiden vermogen van de Pla’s hebben geslagen. Hem treft, meer dan de tragiek van de voorsteden, waarover hij bij Dickens heeft gelezen, de middelmatigheid ervan, de grijsheid, de armoede vooral. Hij hoopt een baantje te krijgen bij de krant, maar is daarvoor afhankelijk van een kruiwagen.
De armoede, een wenkend perspectief van een carrière als schrijvend journalist, de onzekerheid van de levensfase tussen jongen en man, brengen Pla ertoe enige gedachten te wijden aan de dagboeknotities die hij nu al langer dan een jaar aan het papier toevertrouwt en die in de reeks Privé-domein van uitgeverij de Arbeiderspers, inmiddels vierhonderdvijftig bedrukte pagina’s tellen. Wanneer over dertig of veertig jaar deze bladzijden gepubliceerd worden – gesteld dat zij ooit gepubliceerd worden – , wat voor reacties zullen zij dan uitlokken in de geest van de lezer, gesteld al dat zij ooit een sporadische lezer zullen hebben. Het zou ruim vijftig jaar duren voor Het grijze schrift in druk verschijnt, en wordt opgemerkt door meer dan een sporadische lezer.
In het vervolg van de aantekening van twintig juni 1919 worden de armoede, de mogelijkheid van een journalistieke carrière en de gedaanteverandering van jongen tot man drie pijlers onder het dagboek. Zeker: arm zijn is zeer treurig. opent Pla zijn innerlijke beraadslagingen. Koopkracht is nodig om deel te nemen aan het sociale leven. Arm en oud zijn, is te verkiezen boven armoede als men jong is, omdat men het leven immers dan al heeft ervaren. Jong zijn en arm tegelijk, leidt onvermijdelijk tot onvervulde verlangens, frustratie, illusies en waandenkbeelden. Geld zou men dus moeten hebben in de tijd dat men jong is, voornamelijk om er door middel van verzadiging achter te komen dat het menselijk leven geen enkel mysterie herbergt, dat het fascinerende hedonisme een drogbeeld is – of zo ongeveer.
Pla wist waarover hij sprak, of veinsde dat met overtuiging, je weet het nooit met schrijvende journalisten in spe. Mij in mijn jongelingsjaren aldus omringd wetend door de gevaren der armoede grijp ik elke oefening van discipline dankbaar aan. Dit schrift is een van die oefeningen. Schrijven als discipline, discipline als karaktervorming. Om geen andere reden dan de armoede te verduren. De bezittende klasse kon tevreden zijn.
Al is er volgens Pla ook sprake van een win-winsituatie: Deze pagina’s dienen mij om te leren schrijven. Niet om goed te leren schrijven, maar slechts om te leren schrijven. Zij betekenen een zeer lange, ononderbroken oefening zonder compensatie, maar die zuiver is.
Lang geleden vroeg mij een collega waarom ik elke week een stukje schrijf en dat plaats op mijn blog. Waarom wil je dat? Ik dacht even na, en antwoordde: Ik denk om de gekkigheid voor te blijven.
Het bleef even stil. Dat snap ik wel, zei hij bedachtzaam.