Gepaste afstand houden van elkaar, dat is volgens oud-minister Bruins van volksgezondheid zo’n anderhalve meter. Ook bij het boodschappen doen, waar het meisje van de kassa met haar latex handschoentjes plotseling gevaarlijk dichtbij komt. Maar gelukkig is daar de tuin. De vijg moet worden gesnoeid, het klimop langs de afrasteringen geknipt, de plantenresten van het voorbije seizoen weggeruimd en de aarde gespit. De dode buxusstruiken kan ik rooien en tussen de wortels van de roos is een hopscheut aangewaaid die de afgelopen zomer zijn hele omgeving heeft overwoekerd. Ik zet de schep eronder en ontvlecht de beide planten. De hop gaat op de afvalhoop. En al die tijd is er niemand te zien.
Er heerst zoveel griep dat men de universiteit heeft moeten sluiten. is de eerste zin van het dagboek dat de Catalaanse schrijver Joseph Pla (1897 – 1981) in 1965 aan het redigeren is. H.M. van den Brink (1956) meldt het in zijn nieuwste roman Aurora schrijft. Het dagboek beslaat de jaren 1918 en 1919 als de schrijver eenentwintig jaar is. De griep waarvan sprake is, moet de Spaanse griep zijn die wereldwijd misschien wel honderd miljoen slachtoffers eiste en die ook Guillaume Apollinaire en Max Weber fataal werd.
Aurora schrijft gaat over schrijven. Tijdens de oorlogsjaren waren Pla en zij geliefden en onderhield hij haar. Toen ze in 1947 naar Buenos Aires was vertrokken, betaalde hij haar voor haar brieven. Ook al staan er spel- en stijlfouten in haar teksten en bevatten ze de huiveringwekkendste clichés. En ook al zouden ze wel wat langer en meer ter zake mogen zijn.
Pardon. Ter zake?
Ze schrijft over de prijs van de aardappelen, de barsten in de tegels van haar keuken, of over het weer en vervolgt met een beschrijving van haar dijen, het dunne kanten hemd over haar borsten, van haar kut.
Uit het land van Pla komt een e-mailbericht binnen van mijn goede vriendin Ana. Ze is opgesloten in Las Negras aan de Andalusische kust. Samenscholing van meer dan één persoon verboden. De politie en het leger houden toezicht. Voor de aller-noodzakelijkste dagschotel van Antonio mag ik wel even de deur uit.
De supermarkt en de apotheek zijn open, dat is in Nederland niet anders. Maar de stellingen zijn leeg. Geen toiletpapier, geen boter of melk, geen aardappelen, de laatste eieren, geen bloem, geen handzeep, een scholier vult een vak met pasta. Ik verlaat de winkel met twee flessen pinot grigio en twee Westmalle tripel.
Aurora schrijft gaat over schrijven, over liefde en over eten. Pla vaart nu uit tegen blikgroenten in het algemeen en voorgekookte gifgroene erwten in het bijzonder. Erwten horen klein te zijn, niet helemaal rond, niet hard maar zacht, zoet zonder dat het opdringerig is en eerder grijs dan van dat metalig glanzende groen. Verder heeft Pla een bloedhekel aan kookboekenschrijvers en helemaal aan wijnschrijvers die een taaltje bezigden dat soms geheel uit bizarre vergelijkingen bestond, des te pornografischer wanneer ze meer hun best deden.
Toch zou hij best een filosofisch werk over eten en seks op zijn naam willen hebben. Maar dan vreest Pla dat het uiteindelijk toch een beschouwing over honger en begeerte zou blijken te zijn.
Aan de rand van mijn blik muist een winterkoninkje voorbij, landt op de vlonder bij het water en schicht het klimop in. Vlak voor mijn neus kruipt een bruine kikker over de net omgedraaide aarde. Pas op meisje, voeg ik haar toe. Al is er geen reiger te bekennen.
Ana heeft een pan linzensoep beloofd, maar twijfelt nu aan wie. Voor wie dan ook, schrijft ze en besluit met Liefs uit een dorp zonder leven.