Ik doe mijn moeder geen groter plezier dan met vis. Een tongetje van de markt, even bloemen, snufje zout, door de hete boter, om en om, zeker niet te lang, goudbruin is de bedoeling en zo gaar dat het vlees gemakkelijk van de graat schuift. De filets serveren met een paar druppels citroensap, een peterselieaardappel en groene sla met feta en tomaat. Dinsdag, vaste prik. Ik drink daar graag een glas witte wijn bij, mijn moeder houdt het bij rood. Wat zou het?
Toch hoort mijn moeder niet in het rijtje van Leonieke Baerwaldt, Nina Polak en Eva Meijer; drie vrouwen die een boek schreven waarin vissen en andere zwemmende dieren, nu ja de zee een belangrijke rol speelt. Nina Polak (1986) schreef Gebrek is een groot woord over zeilmeisje Nynke ‘Skip’ Nauta, Leonieke Baerwaldt (1985) leert ons met Hier komen wij vandaan anders te kijken naar de onderwaterparadijzen van zeemeerminnen en Eva Meijer (1980) schotelde ons met Zee nu een kleine dystopie voor van Nederland als door de stijging van de zeespiegel het land langzaam onderloopt. De vrouwen delen de fascinatie voor de zee en haar bewoners. Ze hebben als kind vast allemaal gesmuld van Disney’s kleine zeemeermin.
Nikki Dekker debuteerde vorig jaar met de roman diepdiep blauw. De hoofdstukken hebben titels als Platvis, Kwal, Snoek, Schelpdier, Haai, Zeehond, Potvis en Zeekoe, de verteller/hoofdpersoon van het boek heeft geen naam, valt op mannen en vrouwen en is in 1989 geboren, net als de auteur. Ik las het boek en dacht aan mijn nicht die deze week zestien jaar wordt. Ik schreef op een kaartje: als vissen je sterrenbeeld is en je bijna alles weet over de puberteit, is dit een boek voor jou. Tegen haar ouders vertelde ik dat het een boek is over vissen, genderfluïditeit en de evolutietheorie. Wie wil er nu niet alles weten over de Blobvis, de Tiktaalik, Guppy’s en de Poetslipvis; je blijft toch niet eeuwig een paardenmeisje?
Nu Douwe weg is, neem ik mezelf op dates. Op zonnige dagen fiets ik langs het Westerpark in de richting van het westen. Als ik maar lang genoeg rechtdoor fiets, kom ik vanzelf uit bij de zee. Halfweg klinkt bemoedigend, maar dan ben ik nog niet halverwege.
In Querido’s letterkundige reisgids van Nederland staat een lemma Haarlemmermeer waarin wordt verwezen naar een dankgedicht van Beets (1814 – 1903) bij de droogmaking in de jaren vijftig van de Negentiende eeuw en naar Willem van Toorn (1935), maar niet naar zijn roman Een leeg landschap. Dat Zwanenburg de woonplaats van Bas Heijne (1960) was, had voor de samenstellers van het vademecum in 1982 nog geen belang. Ruigoord, dat een paar kilometer verderop ligt en destijds deel uitmaakte van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, wordt wel genoemd; Gerben Hellinga (1937) woonde er en Hans Plomp (1944).
Het is het eerste pauzepunt, het punt waarop ik mijn jas uitdoe en over mijn stuur heen knoop, waarna ik door Haarlem heen langs Bloemendaal ga, het laatste stuk door de duinen, tot ik er ben.
Verhalen zonder jas komen voorbij op een zomerse dag. Was het die jonge vrouw die daar fietste? En heb ik haar herkend? De golven die tegen mijn buik slaan zeggen dat ik het goed heb gedaan.